29 november 2014

Doe maar stilletjes

Je hebt nog een laatste afspraak voor die dag. Iemand komt iets ophalen. Je kijkt op de klok. Je wilt dat het voorbij is, dat moment. Niet omdat het geen fijne mens is of zo, integendeel. Het is alleen alsof je een beetje aan het aftellen bent. Daarna komt er niemand meer, zul je niemand meer zien, voor de rest van de dag. Je zou willen dat er niemand nog commentaar geeft, of welke opmerking dan ook. Voor zo lang de dag duurt. Een voorzichtige knuffel zou nog net mogen misschien. En de mogelijkheid van een dekentje, de belofte op trage warmte, die diep onder je huid gaat.

Het is een winkel waar je niet graag komt, eerlijk gezegd. Je kunt er niet helemaal de vinger op leggen, maar het is iets met liefde. Er hangt geen liefde in die winkel. Een plek waar boeken zijn, daar zou je graag moeten komen. Daar adem je anders, beweeg je anders. Daar kun je een beetje de liefde aanraken. Niet zo in deze winkel. Maar je kunt niet anders. Je kreeg een cadeaubon. Je probeert toch iets te zoeken dat mooi is. Je vindt een dik fotoboek, met foto’s die iets over de liefde zeggen. En een boek over brieven. Het is een beetje raar. Hetzelfde boek zou er in een andere winkel anders uitzien. Warmer. Je houdt de boeken zachtjes dicht tegen je lichaam, terwijl je naar de kassa gaat. Bij het buitengaan sluit je de glazen deuren van de winkel. Een klein protest tegen onzinnige pogingen om de buitenlucht te verwarmen met openstaande winkeldeuren, “omdat de klant dat zo wil”. Dan ben ik maar geen klant, denk je. Thuis leg je de boeken heel voorzichtig op de tafel. Ze zien er al beter uit. Hier zullen ze thuis zijn, denk je.

Het is slapen in etappes. Je wist dat je erg moe was, na enkele slopende weken. Het was een beetje beangstigend om zo moe te zijn, weten dat je zo diep zou kunnen vallen in de slaap. Misschien zat je lichaam gewoon een beetje vast. Misschien was er een onderhuidse verkoudheid die niet kwam. Vroeger was je bang van het vallen in de slaap. Je hebt geleerd niet meer te denken aan die angst. Wat een variant zou kunnen zijn van niet meer bang zijn. Je valt, diep. Dat merk je als je na een tijd wakker wordt. Je komt uit een warme zee van heftige verhalen, vrouwen, de weg die je kwijt bent, en nog veel meer. Zoals wanneer je een beetje koorts hebt. Je staat even op, wilt niet zien op de wekker hoe laat het is. Je schuift terug onder de lakens. Om een tijd later weer heel even wakker te worden en op te staan.

Je loopt naar huis. De conferentie die je mee moest organiseren is voorbij. Het gaat een klein beetje trager dan die ochtend, en dat voelt wel goed. Je vraagt je af wat je zou antwoorden als iemand je nu zou vragen wat je geleerd hebt van de liefde. Voor je antwoord zou je wel wat tijd nodig hebben, denk je. Maar je zou het wel zeggen. Je zou spreken alsof het een brief zou zijn.

Je zit in een werkgroep tijdens een conferentie. Hier ben je gewoon toeschouwer. Je kunt gewoon in de zaal zitten en luisteren. Dat je kunt noteren met die wat zware vulpen die zachtjes over het papier schuift bevalt je wel, als was het een vorm van troost. Even geleden kreeg je een berichtje van een dierbare met wie je binnen enkele dagen naar een concert zult gaan. De letters leken zo mooi. Je hoort de mensen praten. Hun woorden vermoeien je. De discussie lijkt eeuwen te duren. Sommige mensen lijken zichzelf te zien, terwijl ze praten. Hoe ze gaan zitten, een beetje achterover leunend. Hoe ze, schijnbaar argeloos, die lok haar voor hun ogen laten vallen. Hoe ze met hun handen allerlei bewegingen maken die diepe wijsheid moeten suggereren. Hoe ze net boven de anderen naar een punt in een verte kijken terwijl ze spreken. Naast en achter je zitten meisjes (ze lijken nog zo jong) op hun laptop te tikken. Het zachte tikken, soms traag, soms ineens versnellend, wordt een sensueel geluid.

Je bent op bezoek. Op bezoek bij de baby. Je hebt een mooi cadeautje. Uit een winkel waar je nooit te lang mag blijven, omdat je anders alles zou willen kopen. De mama moet even naar de keuken. Je hoopt dat ze het zal vragen. Je hoopt dat je dan niet al te enthousiast ‘ik’ zult zeggen, het zou kunnen opvallen. Ze vraagt het, en je zegt ‘ik’, net niet te hard. Het nog heel kleine meisje zit even later op je schoot, ligt daarna tegen je aan, in je armen. Je vertelt toch maar aan de mama hoe je enkele dagen eerder in de trein nog dacht aan een baby op je buik. Ze glimlacht. Het is niet erg, zo’n verhaal vertellen. Je praat traag. Je stem zakt nog dieper in de bas. Alles is goed.

Geen opmerkingen: