22 maart 2015

Archeologie


Zou je het kunnen zien? De plek in je huid waar de lagen elkaar raken. Daar waar het kind begint dat je was, en nog steeds ergens bent. Daar waar de persoon die beweegt in de grote wereld eindigt. Als je op die plek zou zijn, zou je het zien. Waarom je de dingen zo zegt, zo voelt.

Soms neemt het kleine ik het over, is er alleen toen. Wat onveilig was toen. Wat je hoopte te vinden toen.

Misschien merk je het niet eens.

Soms kun je het zien. Soms ben je transparant, misschien toch voor je eigen ogen. Ook al is het achteraf.

Iemand zegt iets, iemand doet iets, je ziet iets, en ineens weet je het. Het komt bij je binnen, en het gaat naar die plek.

Het hoeft je verder niet te doen wankelen. Je ziet het gewoon.

En wat je nodig hebt. Het is op zich al een moeilijke vraag. Een vraag die misschien niet mag gesteld worden. Aan welke kant van de lijn sta je als je die vraag beantwoordt? Kun je dat eigenlijk wel kiezen?

Mag je het vragen? Als je een ander meeneemt naar die plek. Daar waar je huid nog naakter is.

Mag je vragen te kijken? En te zien? Meer niet.

Soms doet het je wel wankelen. Het is niet anders.

Soms kun je lang aan de grote kant blijven. Zie je hoe je beweegt daar. Als je eerlijk bent, ben je misschien een beetje verbaasd over wat je ziet. Soms voelt het vrij, soms voelt het alsof je de aarde verliest.

Soms mis je het, hoe het je kan raken. Niet omdat je de pijn mist, maar omdat je huid te droog wordt.
En dan ga je voorzichtig weer terug. Naar die plek.

Misschien is dat wel goed.

Je kunt alleen zelf je thuis vinden.

En ’s nachts hebben de dingen vrij spel. Soms. Ze nemen je over.

Je ziet aan welke kant je dan bent. En je zou willen dat iemand zegt: alles komt goed. Alles komt goed, slaap nu maar.

En overdag wil je weer lopen, na zo’n nacht. Misschien wel te snel.

Tot iemand je zegt: traag.

Misschien wou je dat het afgelijnd was. Dat je er een woord op kon leggen, één woord. Alsof het daarmee voorbij zou zijn. En opgelost.

Nee, traag, zegt iemand. Het is een plek. En hoewel je lijnen ziet, je weet nooit waar een plek begint of ophoudt plek te zijn. Het is.

Soms doet het pijn, zou je zeggen. Ja, soms doet het pijn. Het is.

Je zou stilletjes willen fluisteren tegen iemand: blijf.

Heel stilletjes.

En ondertussen waait de wind verder. Je kunt niet vragen: wacht even, wacht even op mij. De wind volgt alleen zichzelf. Net als de tijd.

Soms weet je: het is een mooie plek om te zijn. Hier.

Als je hier bent, ben je ook ergens.

Als je hier bent, kun je de wind voelen, op je huid.

Geen opmerkingen: