21 maart 2015

Een gesprek

Het is een opdracht, een beetje toch. Met de collega’s uit eten. Je hebt fijne collega’s. Je eet graag. Maar je gaat niet zo graag tijdens het werk uit eten. Het blijft altijd een beetje spannend, om allerlei redenen. Die iets met een buik te maken hebben. Of misschien enkel met de herinnering eraan, dat weet je soms niet zo goed. Het etentje is nog voor jouw verjaardag, dus jij moet een restaurant kiezen. Pas die ochtend, op weg naar het werk, krijg je een idee. Je doet je best om niet te laten merken dat het je zenuwachtig maakt. Aziatisch, dat wordt het. Het is allemaal best lekker. En vooral de als een speer rondrennende meneer die de bestellingen opneemt, alles komt brengen, de kassa doet, en ook nog de drankjes inschenkt is een belevenis. En zoals steeds, het gaat voorbij.

Na een vergadering nog snel even langs bij een vriendin. Om een boek te brengen. Ze vertelt je een verhaal. Je bent blij voor haar. Op weg naar huis denk je na over schuilnamen.

Je moet de volgende dag een les gaan geven. Of eigenlijk: tweemaal een les gaan geven. Met pauze. Je hebt al wat gewerkt aan je presentatie, een herwerking van een eerdere les. Gewoon nog even checken welke treinen je zult nemen de volgende dag. Tot je ineens ziet dat die eerste les begint om 8.30 uur, en wel in Aalst. Een lichte schok. Blijkt dat je al om 6.30 uur de trein zult moeten nemen, om nog op tijd de bus te halen. Het maakt je een beetje onrustig.

Dynamovrees. Die avond. Op weg terug naar huis, na een gelukkig nogal korte vergadering. Er is iets met je dynamo. Hij staat niet helemaal juist afgesteld. Of zoiets. Van sommige objecten heb je een beetje schrik. Je dynamo is er een van. Je denkt dat je, als je ergens op zou duwen of iets zou doen dat lijkt op wringen of zo, dat wonderlijke en onmisbare apparaat gegarandeerd naar de verdoemenis zult helpen. Maar bij elke fietsrit denk je: ik zou toch iets moeten doen aan die dynamo. Je besluit om een van de volgende dagen toch al eens uitgebreid te kijken naar het ding in kwestie, zodat je over kunt gaan tot het bedenken van een dynamostrategie.

Het was toch wel erg vroeg, denk je. De treinaansluitingen heb je gehaald. Er waren geen vertragingen. Je was op tijd in de bus. Even heb je nog de ‘hoe weet ik in godsnaam waar ik moet afstappen, zou ik het vragen aan de chauffeur, of toch maar gokken?’-vrees. In de categorie ‘laat ik maar een beetje dapper zijn’ vraag je aan enkele jongeren of zij ook aan die hogeschool uitstappen. Ja dus. (Later zal blijken dat zowat de hele bus uitstapt aan de school, je had dus toch kunnen gokken.) Je hoort allerlei verhalen rondom jou. Een meisje vertelt dat ze haar vriendje niet kan vertrouwen. Ze weet niet waar hij ’s avonds altijd uithangt. Ze zou een soort camera willen installeren, ergens bij hem, zodat ze altijd kan zien waar hij is. Twee jongens hebben het er op een rustige, bijna professionele toon over dat ze twee lesbo’s echt wel geil vinden. De bus brengt je steeds weer terug bij het echte leven.

Bij het geven van je les probeer je er – vanzelfsprekend – op te letten dat je regelmatig het woord ‘welnu’ gebruikt.

(Terwijl je ’s morgens vroeg naar de markt rijdt, denk je: ik moet stilaan toch eens naar die dynamo kijken.)

Tijdens de eclips zit je in een aula. Een kleine. Je hoort interessante verhalen van de wetenschappers vooraan. (Sommige iets interessanter dan andere.) Je probeert er niet aan te denken, maar toch gaan je gedachten naar die vorige eclips. Waar je was. Met wie. En wat er zou gebeuren in de dagen daarna. Het zal wel altijd blijven.

’s Avonds spring je op de fiets. Je rijdt snel. Je wilt snel bij haar zijn. Veel dingen gaan door je hoofd.

Soms denk je dat het voor het eerst is dat iemand in je droom verschijnt. Maar dat weet je nooit zeker natuurlijk. Maar je denkt dus dat die persoon voor het eerst in je droom verschijnt. En je vindt dat wel een klein beetje leuk. Veel leuker alleszins dan die droom van enkele nachten geleden. Waarin iemand je verplichtte om biefstuk te eten. Een nachtmerrie.

Een gesprek. Het dient zich zomaar aan. En om een of andere reden maakt het je heel gelukkig. (Als je eerlijk bent, moet je aan jezelf toegeven dat je de reden ook kent.) Je vraagt je af hoe het gesprek verder zal verlopen.

Je hebt al weken nauwelijks kunnen lezen. De boeken liggen in een grote stapel op je te wachten, nochtans. En toch. Toch wil je even in de boekhandel rondlopen. Kijken. Aanraken. Dromen. Er gewoon geweest zijn. Het maakt je een beetje rustiger.

Beelden schuiven door elkaar in je hoofd. Het zal zich wel uitwijzen.

Geen opmerkingen: