31 januari 2016

Je naam

‘Mag ik nog iets zeggen?’
‘Ja, natuurlijk. Jij mag altijd iets zeggen.’
‘Het klinkt onnozel, maar ik ben blij dat je mijn naam zegt.’
‘Is dat zo bijzonder dan?’
‘Ja, toch wel. Het ontroert me heel erg, al kan ik niet helemaal uitleggen waarom.’
‘Misschien is het wel waar dat ik het sinds kort meer doe, jouw naam zeggen. Misschien deed ik alleen maar of ik het een rare opmerking vond.’
‘Ik voelde hoe het veranderde, hoe je het op een bepaald moment zei. En dat het als een soort warme bliksem was, in mijn buik.’
‘Deze buik?’
‘Ja, die buik.’
‘Je mag hem aanraken trouwens.’
‘Voorzichtig. Ik ben nog voorzichtig.’
‘Ik weet het.’
‘Kun je proberen te zeggen waarom het zo bijzonder is?’
‘Ik heb me dat al vaak afgevraagd. Het is alsof ik vroeger nooit bij mijn naam genoemd werd. Wat waarschijnlijk niet zo is, maar het voelt zo.’
‘En wat is het verschil dan?’
‘Als jij mijn naam noemt, dan is het alsof je naar me kijkt. Het is alsof jij je opent voor mijn naam, door die te noemen. Ik kan het niet goed uitleggen.’
‘Jij deed het eerst ook niet, trouwens, of heel weinig toch.’
‘Ja? Misschien wel.’
‘Is het moeilijk om die te zeggen dan?’
‘Het is niet dat je naam niet mooi is, daar heeft het niets mee te maken. Op een bepaalde manier is er ergens een schrik dat het als het ware te intiem is. De naam niet noemen is veiliger. Als ik het wel doe, kun jij zeggen dat ik me iets inbeeld of zo, en kun je me wegduwen.’
‘Het is soms alsof je een stap vooruit moet zetten om iemand bij naam te kunnen noemen. En het rare is, als het iemand is die je niet zo goed kent, of die niet echt dicht bij je staat, is het gemakkelijker. Iemand die dicht bij je is, in je hart zit, daarbij is het anders. Zo voel ik het soms.’
‘Jouw buik is lekker warm trouwens.’
‘Ssjjjttt. Sommige dingen mogen alleen als ze aan deze kant van de woorden blijven.’
‘Dat vroeg ik me nog af trouwens vanmorgen, of woorden mannelijk zijn. Ik denk soms van wel. Het is een beetje cliché. Misschien niet zozeer wat je ermee kunt doen, maar woorden als materie. Sorry, ik week even af.’
‘Niet erg hoor.’
‘Er is nog een verschil tussen een naam gewoon bovenaan een brief schrijven of die naam zeggen. Ik vind het soms zo stom van mezelf. Dat ik blijkbaar een drempel over moet, om dat te doen. Dat ik een beetje uit mijn veilige schuilplaats moet komen, in het open veld moet gaan staan, waar de wind is, en waar men me kan raken of wegsturen of zo. En ik wil dat niet meer.’
‘Wat wil je niet meer?’
‘Ik wil niet meer dat dingen van toen of zo aan mijn armen trekken en me beletten te doen wat gewoon zou moeten zijn.’
‘Weet je, het maakt me blij, als je mijn naam zegt.’
‘Ik oefen nog een beetje. Vergeef me als ik soms wat haper. Dat ik haper, het is een deel van wie ik ben. Ik probeer het wel goed te doen.’
‘Je moet niet te veel proberen het goed te doen. Je handen zijn er ook nog.’
‘Ik ben gelukkig, weet je dat?’
‘Het is nog wel vroeg voor zo’n woorden.’
‘Ik weet het, maar ze kwamen zo maar. Ik wou dat je ze hoorde.’
‘Ik had ze al gevoeld, eigenlijk. Maar ik zal het niet verder vertellen.’
‘Dan is het goed.’

Geen opmerkingen: