04 juni 2016

Verwarverdriet

(Het is weer tijd voor de sonates en partita’s voor viool solo, denk je.)

Alsof je iets zag, iets begreep, misschien.

Je zat daar, en het was moeilijk om niet de hele tijd iets van een kwaadheid te voelen. Misschien was het ook een opstandigheid.

Misschien herkende je ineens iets van hoe je zelf was.

Hoe je zelf was, dertig jaar geleden.

Je wilt niet aan jezelf denken, luisterend naar verhalen over de dood. Maar soms is het niet anders. En komt het toch even door je hoofd. Misschien is het niet zo heel erg.

Je zou veel willen zeggen. Je doet het niet.

Uit eerbied. Je bent uiteindelijk maar een toeschouwer.

Die enkele mensen, een klein beetje verder, je kunt hen de hele tijd zien, zij zijn je dierbaar. Het is alsof de verhalen door hen tot bij jou komen.

Je bent uiteindelijk maar een toeschouwer. Maar je bent er voor hen.

Je denkt iets over mensen die niet weg kunnen blijven van wat hen vernietigt. Je ziet het voor je.

Het is zo tragisch allemaal, denk je.

En je denkt aan een zin die je schreef voor een stukje. We moeten ergens beginnen met het helen van de wereld. Die zin. Hij komt terug nu.

Soms zou je het willen kunnen.

Je kijkt naar de mensen. Ze hebben hun verhalen. En dat is ook goed.

Je voelt hoe je je rug recht, tijdens het laatste verhaal. Dit luisteren moet rechtop.

Het is goed zo, denk je, die woorden zijn goed.

Nadien, buiten, voel je je een beetje klein. Hoewel je, zo zul je weer te horen krijgen, lange Jan bent.

Dat je iets mag zijn, dat het misschien een klein verschil maakt dat je er bent, het is goed.

Je kijkt naar de mensen, hoe ze naast het grasveld staan. Even is het alsof je je vader in jezelf ziet. En even is het alsof je jezelf in jezelf ziet. (Je bent niet meer wie je was, toen, dertig jaar geleden.)

En later, terwijl de mensen vertrekken, op weg naar de plek waar ze samen zullen zitten, denk je: ik moet haar iets vertellen, ik moet haar een bericht sturen, en het dan later vertellen, met horten en stoten.

Het besef maakt je rusteloos, maar niemand mag het zien.

Je aarzelt bij de woorden, je handen aarzelen. Maar het moet zo, denk je, het is niet anders.

De woorden zijn weg, je adem verandert.

Je luistert naar verhalen. Je laat ze verder gaan, wil niet dat ze al stoppen. Het is goed zo.

(En terwijl speelt de viool verder.)

Het leven aan deze kant van de dood is het belangrijkste, denk je.

Je hebt ook een rusteloze kant, ze zei het eerder al, en het is waar. Je kijkt naar je handen. (Je hebt naar alle handen gekeken, de voorbije uren, denk je.) Het heeft iets met de littekens in je buik te maken, waarschijnlijk. (Het is geen toeval dat je buik je soms wakker maakt ’s nachts, denk je.) En het heeft iets met de liefde zelf te maken.

Het landschap schuift voorbij. Straks zul je weer thuis zijn. (Eerst zijn er nog die kruiden die je gaat halen. Morgen is er het haar. En ergens is er nog het verhaal dat je zult proberen te vertellen.)

Heb je het eigenlijk goed gedaan vandaag? Je weet het niet. Misschien is ook dat goed genoeg.

Geen opmerkingen: