05 oktober 2016

Cecilia

Ik zag haar voor het eerst in het postkantoor. Ik had enkele verjaardagscadeaus bij om te verzenden. Het blijft verwarrend voor mij. Je hebt gewone verrichtingen, als particulier. Je kunt ook naar het loket voor ondernemers. Die doen allerlei speciale verrichtingen, veronderstel ik. Alleen staat er nooit iemand aan te schuiven. Ik had twee omslagen bij me, een dunne en een dikke. De dikke leek volgens mij verdacht veel op een pakje. Er is ook een loket voor pakjes. Maar bij een eerder bezoek kreeg ik al te horen dat mijn pakje geen pakje was. Ik was toch een beetje bang dat de mevrouw aan het particulierenloket me naar het pakjesloket zou sturen. Als de pakjesmevrouw me dan weer terug zou sturen, zou ik eindeloos heen en weer gaan. En ik had me de nog overblijvende rest van mijn leven toch anders voorgesteld, eigenlijk. Maar gelukkig nam ze de twee omslagen aan. In mijn hoofd kan ik nu ook rustig denken dat het twee pakjes zijn, onderweg, ergens, naar de jarigen.

Cecilia zat naast me op de bank. Ze zag er een beetje moe uit. Alsof haar ogen vandaag een groot verdriet hadden gezien. Toen ik opstond om naar het loket te gaan, stond zij op en ging naar het pakjesloket. Om een pakje op te halen. Bij het naar buiten gaan liepen we naast elkaar. Ik glimlachte naar haar, wou haar laten voorgaan. Ze stopte, en sprak me aan.

‘Ik ben blij dat deze deur niet praat. Vanmorgen nam ik nog de lift, in het station. Als je van die brug de lift naar beneden neemt, begint die altijd te spreken. Deur open! Deur open! Deur open! Deur open!  Alsof ik dat zelf ook niet zie. Al dat gedoe toch de hele tijd. Zoals hier ook, die evaluatieknoppen. Je moet dan aangeven of je tevreden bent over je bezoek aan het postkantoor. Wat een onzin, die overdreven evaluatiecultuur. Ik ben gewoon blij dat die mensen aan een loket kunnen zitten, dat ik met hen kan praten, en dat ze me kunnen helpen. Mijn evaluatie is gewoon vriendelijk zijn voor hen, een grapje maken, en even vragen of alles in orde is met de kinderen. Dat is toch veel eenvoudiger?’

Ik kon haar alleen maar gelijk geven. Ik had eigenlijk nog een hoop te doen, maar stelde haar voor om een koffietje te gaan drinken. Ze vond het een goed idee. Vooral omdat het om een echte koffie zou gaan, met een echt gesprek, en geen digitale koffie.

We waren al een eindje ver in ons gesprek toen ze ineens ernstig begon te kijken.

‘Gisteren was ik zo verdrietig. Het klinkt een beetje onnozel om dat zo te vertellen, maar het was wel zo. Er was iets gebeurd dat me erg raakte, en het maakte me zo verdrietig. Ik wist zelf niet helemaal zeker hoe het zat. Ik voelde me geraakt in dingen die belangrijk zijn voor me. Maar het was ook alsof er een oud verdriet geraakt werd. Heeft u dat ook? Een oud verdriet?’

Ik kon alleen maar ja zeggen. Ik vroeg haar of het beter ging nu.

‘Ja hoor, het gaat wel weer. Je moet dat verdriet een beetje vriendelijk ontvangen, en dan blijft het ook niet al te lang. Gewoon een koekje geven, of twee. En dan lukt het wel.’

Ze vertelde dat ze een moeilijke periode had gehad in haar leven, lang geleden. Maar nu ging het wel goed, meestal toch.

‘Het is raar. Je wordt milder voor het leven, en tegelijk kun je minder goed tegen onzin. Zoals mensen die zeggen dat ze een of ander plan gaan uitrollen. Brrr.’

Ik vroeg haar nog of ze kinderen had, en hoe het ermee ging.

‘Ik heb een dochter. Ze is net het huis uit. Ik ben tegelijk blij en in de war. Toen ze nog thuis was, hoopte ik vaak dat ze eindelijk ergens anders zou gaan wonen. En nu dat zo is, mis ik haar. Bent u goed in missen?’

Daar moest ik even over nadenken. Ik antwoordde dat ik goed ben in missen. Als in: het hebben van een grote misexpertise.

‘Wat bedoel je daarmee? Dat je het gevoel hebt dat je veel mist? Of dat je goed kunt doen alsof het niet zo is en alsof het je niet al te veel doet?’

Ik zei haar dat dat een zeer goede vraag was.

‘Haha, ik heb hier te maken met een professional, ik merk het al. Heeft u ook speciale misvoorkeurmomenten op een dag?’

Dat er gisteren om 19.27 uur zo’n moment was, dat zei ik.

‘Dat is wel een goed uur, vind ik. Uitermate geschikt. Nog net niet te laat, het kan dan nog goed komen, in de loop van de avond.’

Ik vroeg haar of ze nog rekende op een mooi verhaal voor vandaag.

‘Ja. Ik reken altijd op een mooi verhaal. Dat heb ik geleerd, in het leven. Verhalen moet je gewoon ontvangen, als ze daar zijn. En ze zijn er altijd wel ergens. Als iemand, een mooie man of zo, me vraagt om een verhaal te vertellen, dan moet ik dat wel altijd kunnen.’

Ik wenste haar een mooie man toe. Voor vandaag en morgen.

‘Wat voor een man?’

Een man die ja zegt. Dat zei ik.

‘Normaal zou ik zeggen: ik ga snel lopen. Maar ik denk dat ik eigenlijk denk: dat lijkt me een fijn plan. Laat hem maar komen.’

Ik zag dat ze haar koekje nog altijd niet op had. Ze gaf het aan mij, en vertrok. En ik ging verder naar huis, om de dingen te doen die ik me had voorgenomen.

Geen opmerkingen: