09 oktober 2016

Veilig

‘Het was een mooi gesprek. Een wonderlijk mooi, traag gesprek.’
‘Heb je veel verteld?’
‘Ik weet eigenlijk niet zeker of dat het juiste woord is. Het was niet zozeer vertellen over een plek, maar die plek helemaal open leggen en dan de woorden toelaten.’
‘Welke plek?’
‘Deze plek, als het ware. Een heel stuk van mijn huid.’
‘En was je bang?’
‘Nee, niet tijdens het gesprek. Misschien was het een poging om niet bang te zijn buiten dat gesprek. Dat klinkt allemaal erg abstract, ik weet het. Het is iets als: verdriet laten zijn, zodat het niet groter wordt.’
‘Maar dan moet je er nadien toch altijd nog verder mee door?’
‘Ja, maar het is zachter dan. Als zachte stof die je over je huid voelt, met een voorzichtig briesje.’
‘Het klinkt als een soort nulpunt.’
‘Ja, dat is een goed woord. Proberen het nulpunt in jezelf te zien, te aanvaarden. Om daarna verder te gaan, en hopen dat de wind gemakkelijker door je heen kan, niet tegengehouden.’
‘Je klinkt rustig. Weer. Zoals ik je ken.’
‘Ja? Dank je. En jij?’
‘Het kon beter. Misschien is de rust niet voor mij?’
‘Ik denk het wel. Anders zou het woord veilig ook niet voor mij zijn.’
‘Wat doet dat woord met je?’
‘Het is een moeilijk woord om te naderen. Het is een moeilijk woord om te willen.’
‘Je zou je ogen moeten zien nu.’
‘Wat? Wat is er?’
‘Ze zijn doorzichtig.’
‘Is dat goed?’
‘Ja, natuurlijk.’
‘Ik vind het een ingewikkeld verlangen, veiligheid. En ik bedoel niet de dingen op straat, maar hier, dichtbij. Hier, waar je zelf bent.’
‘Je kunt het wel geven, alleszins.’
‘Ja, dat zegt men. Maar kan het ook in de andere richting?’
‘Ja, natuurlijk kan het.’
‘Soms is het alsof ik maar blijf vechten. En misschien is het wel het verkeerde gevecht.’
‘Misschien kun je aan de andere kant zijn, daar waar er geen gevecht is.’
‘Dat zeg je mooi.’
‘Ik vind dat je het eigenlijk al goed kunt.’
‘Ik moest denken aan het huis, vroeger. Hoe bang ik er soms was, als het stormde. En hier is dat gevoel helemaal weg, het was onmiddellijk weg. En dan moet ik denken aan die mensen op dat eiland, aan de andere kant van de wereld. Hoe het moet zijn, om te weten dat er zo’n storm op je afkomt. Om te weten dat je eigenlijk geen kant uit kunt. Je kunt niet naar het noorden het binnenland in, want je zit op een eiland. En hoe dat dan moet zijn, als mama of als papa, om je kinderen dicht bij je te houden, en te zeggen dat ze veilig zijn.’
‘Ik heb er ook veel aan gedacht de voorbije dagen.’
‘Jij zou het kunnen, denk ik, op een of andere manier.’
‘Denk je dat?’
‘Ik weet het eigenlijk wel.’
‘Dat is lief.’
‘Mochten we dat woord nog gebruiken?’
‘Ja, vanaf nu terug.’
‘Dat lijkt me een goed plan.’

Geen opmerkingen: