21 oktober 2016

Fundi

Het begin van een week. Je wacht tot je het stukje gepubliceerd ziet dat je twee dagen geleden inleverde. Je hebt er hard aan gewerkt. Gezocht naar balans. Gezocht naar voorzichtigheid, naast voldoende stelligheid. Je houdt niet zo van te dominante titels. Titels die te veel reduceren van wat complex is, of genuanceerd. Je probeert in een tekstje elementen zo samen te brengen dat de lezer zelf kan aanvoelen waar het naartoe gaat, waar het over gaat. Soms probeer je meer te suggereren dan te zeggen. Je probeert een titel te vinden die enkel uitnodigt, nog niet zegt wat je verondersteld wordt te lezen. Alleszins, zo is het in jouw hoofd. Het kan zijn dat dat op zich al helemaal niet overkomt. Het kan zijn dat een lezer jouw woorden helemaal anders leest. Het kan zijn dat je tekst gewoon helemaal niet is wat je denkt dat die is. Alles kan. Je ziet de titel die de eindredacteur boven jouw tekstje heeft gezet. En je denkt: nee, dit is niet goed. Alsof je in een tekst zou zeggen dat je iemand soms graag ziet en dat je er soms boos op bent. En dat er dan als titel boven staat dat je haar haat of zo. (Deze vergelijking is heel erg overtrokken, maar zo komt het in het eerste ogenblik op je over.) Je weet niet goed of je er iets van moet zeggen. Je weet dat redacteurs net vanuit hun invalshoek soms beslissingen nemen die in tweede instantie beter zijn. Je maakte dat al vaak mee. De andere titel zorgde ervoor dat meer mensen de tekst lazen, wat op zich toch goed is, denk je. Je weet dat jij je kunt vergissen. Uiteindelijk reageer je toch maar, een beetje aarzelend. Je krijgt vrij snel een antwoord terug dat je een beetje achteruit doet deinzen. Je denkt heel veel, reageert nog even, en laat het dan maar zo. Het stukje wordt uiteindelijk veel gelezen. Dus misschien was het wel beter zo, en vergiste je je. Misschien. Misschien is er iets mis met jou, dat kan ook natuurlijk. (Soms maakt het je bang dat zo’n tekstje dat je zelf schreef en uit handen gaf, toch zo dicht op je huid kan bewegen.)

In de war door een fout die je maakte. Misschien maak je je te veel zorgen.

Een mooi gesprek. Het gaat nog door je hoofd.

Een vergadering. Je ziet de overtuiging in je hoofd. Daar naartoe, zo is het goed, denk je.

Rare dromen.

Wachten, op iets.

Dingen van het lijstje afwerken. Die tekst ging vlot. Te vlot?

Ritmes en bewegingen van de muzikanten op het podium. Je kunt ze niet vatten.

Mooi dat je de dingen niet kunt vatten. Maar misschien ben je wel te dom.

De verhalen nadien. Even een moment van mooi wankelen.

Je zou lang genoeg willen wachten in de nacht. Maar het is tijd.

Merkwaardige dromen.

Iets van rusteloosheid.

Je zit in de zaal, je luistert. Je ziet een beeld. Misschien grappig bedoeld. Het schokt je.

Je denkt: ik ben het daar echt niet mee eens, eigenlijk. Misschien vergis je je.

Iemand zegt je dat je een stukje zult schrijven over de stilte. Toch?

Je wacht.

Er ligt weer veel glas op straat, denk je, terwijl je naar de markt fietst in de ochtend.

Tijd dat je nog eens iets van jezelf laat horen, aan haar en haar. Misschien faal je wel altijd.

Je moet dit weekend echt lappen gaan kopen voor die gaten in je trui.

De zaal loopt vol. Zoveel mensen. Zoveel lawaai. Kun je wegglippen?

Langzaam zakt de vermoeidheid een beetje naar een andere plaats.

Je hoort iets. Je ziet iets, op het scherm. En je denkt: nee! Vanbinnen ben je kwaad. Verontwaardigd. Het raast door je hoofd. Horden woorden. Je probeert terwijl naar de andere dingen te luisteren. Je vraagt je af of je het moet zeggen of niet. Het is volgens jou wel belangrijk. Het is fundamenteel, denk je, volgens jou toch. De zinnen blijven door je hoofd gieren. Je twijfelt, wilt ook het geheel niet verstoren. En toch, denk je. Misschien moet het gezegd worden, anders wordt het niet gezegd, passeert het weer gewoon, alsof het gewoon is, neutraal, vanzelfsprekend. Terwijl het dat net niet is, denk je. Uiteindelijk zeg je het wel. Het komt er weer fors uit, voel je meteen. Je meent het, blijkbaar. Het antwoord stelt je niet gerust. Nadien zegt iemand tegen jou dat je precies een fundamentalist was. Of beter: hij vraagt of dat zo is. Je zegt dat het net omgekeerd is, dat je eigenlijk kwaad bent op een soort fundamentalisme. Zijn vraag blijft wel door je hoofd gaan. Misschien heb je iets fout gedaan. Of misschien was je uitspraak te snel en te compact en te specifiek. Misschien heb je het gevoel van een consensus doorkruist. Misschien was je gewoon lastig. In je hoofd is het allemaal anders. Anderen dan die ene man hebben heel goed begrepen wat je wilde zeggen. Misschien zijn ze wel blij, een beetje toch, dat het gezegd is. (Soms heb je schrik van de kracht die in je bovenkomt, denk je.)

Geen opmerkingen: