17 april 2022

Een poging


Een mens denkt: het is bijna Pasen, het is hoog tijd om de ramen te wassen.

Niet dat ergens in de heilige geschriften er ergens een of ander gebod is dat specifiek gericht is op het wassen van ramen. Maar toch.

Een mens denkt (als eerste gedachte in de nieuwe dag): het is vandaag Pasen, het is nu of nooit. Hoewel, nooit lijkt toch wat sterk. In principe zullen die vieze ramen er nog zijn op Paasmaandag. En toch…

Het concept vieze ramen is mogelijk ook rekbaar, zeg je tegen jezelf, maar dat idee lijkt een beetje als: onderhandelen met je zonden. En dat is qua paasgebeuren misschien suboptimaal.

Het leven leert je sommige dingen. Zoals: liefde is ingewikkeld, met je oren flapperen is niet gemakkelijk, met een balpen in een boek dingen noteren leidt tot kortsluiting in het hoofd van kale mannen, het hardnekkig verkeerd gebruiken van het woord ‘weerhouden’ is vermoeiend, venterigheid is dat ook. Maar wat het leven je ook leert, is dat overwegen om over te gaan tot het schoonmaken van de ramen gelijk staat aan aanvaarden dat je op het terrein van het gegarandeerde falen komt.

Op basis van al je vorige ervaringen weet je dat het nastreven van de streeploze ruit een soort immer weerkerende beproeving van een hogere orde is. Uit de keten van die mogelijke lijdensweg is geen verlossing mogelijk, denk je. Zelfs niet op paaszondag. God, de goden of de kosmos, ze hebben een plan met jou. Telkens opnieuw je falen onder ogen zien, misschien is daar conceptueel over nagedacht door de hogere instanties.

Maar goed, een mens springt gezwind uit bed, in een quasisoepele beweging, ontbijt met de krant en klassieke muziek, beantwoordt nog wat mails, bekijkt enkele filmpjes, voelt het leven stromen, en hoort dan in de nabijheid allerlei klokken luiden. Het moment is daar: het is tijd voor de ramen.

Het materiaal wordt klaargezet. Je gaat voor de cd-kast staan en kiest enkele dingen die je al lang niet meer hoorde. De muziek net hard genoeg.

Ramen wassen, het is een poging tot leven. De diepere betekenis is waarschijnlijk dat het leven een poging tot leven is. 

Het idee dat je in dit leven goed moet proberen, opdat je dan in je volgende leven eindelijk de eeuwig streeploze ruit bereikt lijkt je toch wat weinig overtuigend. Je lieve grootmoeder Julia was ervan overtuigd dat het misschien toch veiliger was om hier wat meer rijstpap te eten dan erop te rekenen dat dat in de hemel wel zou kunnen. Er zijn ongetwijfeld nog allerlei heel fijne eeuwig durende dingen te beleven in de hemel, maar die ruit daarbij rekenen, dat lijkt wel een beetje een zwaktebod.

Het schoonmaken van de ramen is telkens een confrontatie met je eigen lichamelijkheid. Zoals wanneer je om het raam in je werkkamer aan te kunnen pakken je onder je bureau door moet kronkelen om dan in een soort slangenbeweging aan de slag te gaan. Dat lijf is zo groot en zit zichzelf steeds in de weg. Je probeert ook een beetje een enigszins gemakkelijke weg te kiezen, wat niet altijd beloond wordt in het licht van de eeuwigheid. Om bij dat grote raam te kunnen, moet je al die (steeds groter wordende) planten opzij schuiven. Je denkt dat ze ver genoeg staan – je had geen zin om ze helemaal opzij te schuiven – je begint aan het raam, en stelt dan andermaal vast dat je lijf groter is dan de plek die je ervoor had voorzien. Iets wijst je erop dat je een bepaalde levensles maar niet onder ogen wilt zien, denk je. Het lijf is dus aards, nog niet aan zichzelf ontsnapt. Wat eigenlijk ook wel een troostende gedachte is.

Ondertussen ben je aan de buitenkant bezig. Je wurmt je tussen de vele planten – je hebt nog steeds geen zin, ondanks een eerdere waarschuwing, om die heel erg ver weg te schuiven – en probeert in sierlijke en golvende bewegingen het azijnwater van het glas weg te krijgen. Daarna ga je alles nog eens met een krantenpropje te lijf. Maar je weet het al. Ook deze poging zal falen. Het diepere wezen van het zijn is onbestendigheid, zeg je tegen jezelf. Of dat betekent dat je moet aanvaarden dat je straks zult zien dat er toch nog strepen zijn of dat het wil zeggen dat je moet blijven poetsen is een mysterie dat – geheel trouw aan het wezen van wat een mysterie is – ook dit keer niet onthuld zal worden.

Misschien is de verlossende gedachte dat je niet kunt ontsnappen aan je aardse lijfelijkheid, dat die ruiten in wezen houden van hun lijfelijkheid, die erin bestaat dat ze steeds enkele strepen mogen hebben. Misschien is de menselijke existentie wel het verlangen naar schoonheid en dan de moed om te pogen daar iets van te benaderen. Misschien is het wezen van de mens dat we verhalen vertellende wezens zijn. Zonder strepen zouden er geen verhalen zijn.

Na het poetsen ben je steeds toe aan enige vorm van horizontaliteit, in een vorm van ledigheid die zelfs tot een middagdut kan leiden. Vanuit de zetel zie je dan al snel enkele plekjes streep- of vlekherinnering die je hebt gemist. Maar tegelijk zie je hoe de wereld daarbuiten er toch een heel stuk helderder uitziet dan enkele uren eerder. Het falen heeft je andermaal toch weer gelukkig gemaakt.

Een poging doen is een vorm van verlangen, waarschijnlijk. En het verlangen ontsnapt uiteindelijk niet aan de zwaartekracht en de vergankelijkheid. En dat zou in wezen wel een hoopvolle gedachte kunnen zijn. Of zoiets.

Geen opmerkingen: