09 april 2022

Het komt terug


(Dat wat je normaal elke twee jaar te doen hebt.)

Het zit al enkele weken in je hoofd, dat je weer naar dat moment beweegt. (Dat het dan wel zal meevallen, dat je blij zult zijn dat het weer voorbij is, dat je daarna het leven zult vieren.) Je deed het al zo vaak ondertussen, je zou denken dat het een routine is.

(En je bent gewoon een van de velen. De familie waarin je bent terechtgekomen.)

Die mooie avond met het uitgestelde feestje met de vriendinnen. Het is de rand, daarna begint het. Je mag nog een laatste keer gewoon eten.

(Het zit allemaal in je hoofd, hoe de dagen zullen gaan. Je hebt allerlei plannen, om alles zo gewoon mogelijk te laten verlopen. Het zal nauwelijks opvallen, gewoon voorbij gaan.)

Op het blad staat wat je allemaal nog wel en niet mag eten voor die drie dagen. Het zijn witte dagen. Alleen wit brood, witte rijst, witte pasta. Geen groenten, geen fruit.

Je probeert er een ritme van te maken. 

(Het lichaam herinnert zich alles. Iets van wat de ziekte deed. Iets van al wat er gebeurde om je lichaam in het leven te houden. Het is er allemaal nog. Je blijft in het ritme van de dag, je werkt alsof er niets aan de hand is. Je lichaam volgt tegelijk een ander ritme. Je observeert het.)

(En het is zoveel minder erg dan wat zovelen mee moeten maken. Het is gewoon wat het is. En het is iets dat je alleen in je eigen plek kunt doen, weet je ondertussen. Het trekt je terug in die plek rondom je, en daar moet je die dagen kunnen zijn. Het is niet anders. En het is zoveel minder dan wat zovelen mee moeten maken. En anderen zullen veel gemakkelijker door dit alles door gaan. Het is wat het is.)

(Je zou willen dat het een ritueel is. Waarom voelt het dan als een opgave? Waarom ben je zo bang om te falen? Je wilt het zo graag, ook dit, goed doen.)

De witte dagen lijken er een beetje voor te zorgen dat je lichaam zich naar binnen zuigt. Je krijgt koude handen. (Misschien gebruik je in normale tijden wel heel veel energie, ook al ben je nog zo mager.)

Het is ondertussen de dag voor. De vergadering lijkt zo lang te duren. Je zou naar huis moeten, om te beginnen.

Je legt de zakjes op het aanrecht. De eerste dosis. (Een of andere leukerd heeft bedacht dat dat spul een mangosmaak heeft. Het spul van de tweede dosis zou zogenaamd vanille zijn. Het moet een kosmische vergissing zijn.)

(Je probeert niet aan de vorige keer te denken, toen het helemaal fout ging met dat product. Het product dat je vroeger gebruikte was ook vies, maar het lukte telkens.)

(Waarom is je lichaam zo gevoelig? Waarom willen al die herinneringen net nu terugkomen?)

Het lukt redelijk goed. Misschien is de vloek van de vorige keer gebroken.

(Je probeert er niet aan te denken dat het de vorige keer bij de tweede dosis helemaal fout ging.)

Vanille? Mijn voeten ja…

(Herinnering. Hoe alle geuren veranderd waren tijdens de chemo. Hoe intens sommige geuren binnenkwamen. Waarom moet net nu die fucking zogenaamde vanille van mijn voeten zo penetrant binnenkomen?)

Je begint dapper (drinken en terwijl je neus dichtknijpen). Je probeert rustig te ademen, een beetje te wiebelen.

Shit.

(Het gaat weer helemaal fout. Je kunt niet anders dan je eraan over te geven, dat je moet overgeven, het komt terug. Je hebt gefaald.)

Je zit helemaal te trillen op de bank. Je legt een dekentje om je heen. Het is wat het is.

Een vriendin belt je. Ook bij haar ging het fout, ook bij de tweede dosis. (Je bent gewoon een van de velen, je hebt het zo goed mogelijk geprobeerd. Het helpt niet echt.) De avond legt zich eenzaam neer. Het is niet erg, het is deel van de plek.

In de nacht. Je lichaam is zo koud vanbinnen, het warmt niet op.

In de nieuwe ochtend, de dag van, probeer je nog zoveel mogelijk te werken. Je gaat nog even liggen in de stoel in de hoek van de kamer, onder het dekentje. Je speelt nog even piano, en dan vertrek je naar het ziekenhuis. De bus pikt je op. De mevrouw aan het stuur glimlacht wanneer je uitstapt en je nog even je hand opsteekt naar haar.

De mevrouw aan de onthaaldesk is vriendelijk. Je loopt door de gang. Je moet daar nog een laatste onthaalmevrouw passeren. (De onthaalmevrouwen daar lijken altijd op poortwachters. “Heeft u zich thuis voorbereid? Met Plenvu? Is het helemaal gelukt?” Ze maken geen grapjes, kijken altijd streng en veroordelend, ze kunnen je nog tegenhouden, net voor je binnen mag.)

In de wachtzaal probeer je nog wat te lezen in de kranten. Je kijkt gewoon rond. De gezichten van de andere mensen. (We zijn een familie.)

De mevrouw komt je ophalen. (Vanaf dit moment is iedereen altijd heel erg vriendelijk, weet je. Vanaf dit moment dragen ze je, een beetje.) Het bed is een beetje klein. Je vertelt het aan de verpleger. De mevrouw rijdt je de onderzoekkamer binnen. Je probeert uit te leggen aan de drie vrouwen daar dat dat product niet matcht met jouw lichaam. (Je lichaam heeft gefaald, dat heeft het zich opnieuw herinnerd.) Ze zijn vriendelijk, stellen dingen voor die je de volgende keer nog kunt doen. Ze spuiten iets in je arm. Het is een klein beetje zalig. Je volgt alles op het scherm, praat en vraagt. (En toch lijkt de tijd in je hoofd te verdampen.) Kijk daar meneer, daar was het toen. Kijk meneer, we kunnen niet alles goed zien. We nemen dit hier weg, en we laten u volgend jaar weer terugkomen.

Ze brengen je terug naar de verkoeverkamer. (Dat woord heeft je altijd gefascineerd.) Om een of andere reden voel je je daar altijd heel veilig en geborgen. Je mag vertrekken. Je loopt door de gangen. De bus komt eraan.

Je had die ochtend al koffie gemaakt, voor wanneer je terug zou zijn. Op het aanrecht is er nog ergens een of andere spat van dat vieze spul dosis twee aanwezig. (Zoals een geur die je niet uit je huid krijgt.) Je blijft schrobben, tot je denkt dat alles weg is. Je eet een boterhammetje, kruipt onder het dekentje.

(Je bent blij en verdrietig. Bij de consultatie binnen enkele dagen moet je echt dapper zijn om het te hebben over dat product, het falen. Je zult dat onderzoek in je leven misschien nog meer dan tien keer moeten doen, en je wilt het echt. Als je het echt wilt, waarom mag het dan niet? Hoe zit dat met die herinneringen? Zul je altijd toen zijn? Je wordt langzaam warm onder het dekentje. Je slaapt.)

Die avond sta je te koken. Je hebt een hoop groenten gesneden en bakt ze in de pan. Alles ruikt zo lekker, zo luxe. Je zit te eten voor de televisie. Je bent zo gelukkig door de intense smaak van lekker eten dat de tranen over je gelaat rollen.

(Je bent een van hen. We falen allemaal een beetje. We leven.)

Net voor je gaat slapen buig je, zoals elke dag. Het ritueel. Je bent dankbaar, voor weer een dag. Het is goed.

Geen opmerkingen: