30 augustus 2024

Boekentasje


De eerste week terug. Je kantelt in de andere tijd.

De trein, jippie.

Lijstjes. Alle dingen die je even opzij had gelegd, wachtend. Ze roepen je. (Het septembergevoel.)

(Het is wel fijn om weer aan je bureau te zitten, denk je. Het licht. Het uitzicht.)

Het ritueel van elke dag, die lange wekelijkste tekst in elkaar knutselen, begint weer. (Met zacht toetswerk.)

(Haar op je armen. Hoe zou het komen, zo lijkt het toch, dat je aan de ene arm grijze haren ziet en aan de andere niet. Zou je ene arm dan ouder zijn dan de andere?)

Een andere dag. In de ochtend nog even thuis aan het werk. De frisse lucht stroomt door het huis, voelt zich welkom.

Een mooi gesprek. Je schrijft in het groene schriftje. (Waarom werkt dat ene vulpotlood niet meer? Dat lag lekkerder in je hand. Misschien zul je nu nog meer grijze haren krijgen?)

(Die ene vergadering van volgende week die je nog helemaal moet voorbereiden. In je hoofd had je nog veel tijd. Tot er al vragen komen. Ineens lijkt het of je iets niet goed had gedaan, de vorige keer. Een berg in je hoofd.)

Je loopt door de winkelstraat. Je kijkt naar bijna nazomerse mensen.

Tussen de twee vergaderingen ben je net tien minuten thuis. Je probeert snel iets te eten. Net dan een bericht van een vriendin. (Je zou er gewoon voor haar willen zijn. Je belt even, spreekt een boodschap in. Ze belt even terug. Het is goed.)

Terug thuis, in de avond. Je bent moe, maar in je lijf is het nog te vroeg voor bed. Je kijkt een stuk van die serie. (Waarom is dat scenario niet beter? Waarom zijn die personages zo vlak?) Je blijft kijken, je hebt wel een boon voor die actrice. (Maar ze zou zoveel beter kunnen zijn.)

In een droom haalt je zus een slang uit je arm. (Een grote slang.)

Een andere dag. Je zit in een jury. Je ziet de mensen op je scherm. Het is mooi hoe het gesprek beweegt.

(In de koffiepauze kun je een vriendin helpen met een reservatie. Je ziet al beelden voor je, ze ontroeren je.)

Je gaat op zoek naar een boek voor je vertrekkende collega.

(Het ene na het andere streepje op je lijstje met dringende dingen. Het loopt lekker.)

De avondafspraak, op een terras. Het is boeiend. (Je voelt iets van het gewicht van de jaren, in goede zin.)

Een andere dag. Een ochtendafspraak. (Je stem moet nog een beetje op gang komen.) Het gesprek ontroert je.

(Je zag dat er een scheur zit in de zool van je sandaal. Misschien zullen er verschrikkelijke dingen gebeuren voor je de kans hebt gehad die weer te lijmen.)

De laatste dag voor je collega. Je krijgt een heel erg mooi cadeau van haar. (Het raakt je meer dan je haar kunt zeggen.) Ze is heel blij met het boek over feminisme dat je voor haar vond.

Nieuw woord: community-angst. Niet helemaal zeker weten in welke community van de Whatsappgroep je moet reageren. (Misschien zegt dat iets over de menselijke conditie.)

De mevrouw tegenover je in de trein glimlacht uitgebreid. Daarna leest ze verder in haar boek.

In de winkel. De mama en haar drie kinderen. (Het is warm.) Ze wil voor hen een flesje drank kopen. Ze staat bij het koelkastje naast de kassa. Ze veranderen de hele tijd van mening. (“Nee, ik wil geen water.” “Maar daarnet nog wel?” “Nu niet meer.” “Wil je dan Fanta?” “Bruiswater.” “Er is alleen plat.”) De mama doet haar best om niet te hard te zuchten, en zegt dan toch: “Ik zal blij zijn als ik jullie volgende week weer naar school kan sturen.”

Je plakt de scheur in de zool. (Het lijkt te lukken.)

Een andere dag. Op weg naar die vergadering waar je elke maand even mag zijn. Iemand zegt je dat ze jouw tekst zo goed vond. Je maakt me heel gelukkig, zeg je.

Alleen op het werk. (Zelfs de poetsmevrouw is er niet.) Je knutselt de vrijdagtekst in elkaar.

Clean desk in je hoofd, je kunt eindelijk die vergadering voorbereiden. (Zo werkt het, merk je.)

Weer thuis. Je herinnert je ineens dat je nog een kinderfoto moest zoeken. Iets met ‘weer naar school’. Je gaat zoeken in je fotoalbums. Dezelfde foto’s die je al zo vaak zag, ze zien er anders uit. Jij en je zus. (Glimlachtraantje.) En daar zie je de foto van het jongetje, op die bank in de klas van het eerste leerjaar. Iets is niet veranderd. (Je probeert je te herinneren hoe je boekentas er toen uitzag. Het was alleszins een rugboekentas, dat wou je.)

Misschien is het een mooie gedachte, dat foto’s in een album veranderen.

Geen opmerkingen: