15 september 2024

De verhalen, altijd


De mens is een verhalen vertellend wezen.

(Je leest een boek over het verdwijnen van verhalen, hoe er ‘narratieven’ en ‘storytelling’ en ‘stories’ en ‘events’ voor in de plaats gekomen zijn. Het boek raakt een intuïtie die al een tijd onder je huid zit.)

Verhalen doen iets met de tijd. Ze geven een lijn in de tijd, die van hier naar daar gaat, die zin geeft. Gebeurtenissen volgen elkaar op, alsof het zo moet zijn.

Er was eens.

En je vraagt: “En toen? Wat gebeurde er toen?”

The End.

Het kan de diepste lagen raken in ons.

En je vraagt: “Wil je dat verhaal nog eens vertellen?”

Je ziet jezelf als jongetje, na de school. Met je zus in de zetel tegen je grootvader leunend. Hij leest voor uit het boek. (Het mag eindeloos doorgaan.)

Je hoort je grootvader, hoe hij steeds dezelfde verhalen opnieuw vertelde. Over de oorlog. Hoe je soms bij leven dacht dat je niet altijd opnieuw die verhalen wilde horen. Hoe je na zijn dood net dat miste, dat je hem niet meer kon vragen om nog eens die verhalen te vertellen.

Als je een dag, een uur zou beschrijven, zou je vooral een enorme hoop gelijktijdigheid hebben. Dingen die niets met elkaar te maken hebben, alle richtingen uitgaan tegelijkertijd.

Tot iemand je vraagt te vertellen wat er vandaag is gebeurd. En je vertelt een verhaal. Je haalt enkele dingen uit het kluwen, zet ze in een volgorde, door heel veel weg te laten. En je maakt een er was eens.

(Het blijft je eindeloos fascineren, hoe dat werkt.)

Zoals dat citaat van die geliefde Hongaarse auteur: “Op de vraag wat de zin van het leven is, antwoordt iedereen met de opsomming van zijn levensloop.”

Je kunt dat citaat op veel manieren begrijpen. Iets als: het leven zelf is de zin ervan. Er is geen groot verhaal nodig dat daar ergens in de lucht hangt en dat zegt dat jouw tijd hier gewoon een deel is van een of ander groot plan. Het is.

Maar ook, en dat is fascinerend, dat de zin ontstaat in het vertellen. Dat je leven, die lange opeenvolging van gelijktijdigheden, een loop heeft, is het verhaal dat je over jezelf vertelt. Je kijkt, met afstand, naar jezelf, laat heel veel weg, en probeert iets van wijsheid toe te laten. En dat is waarschijnlijk een proces dat een leven lang duurt, dat je telkens opnieuw een verhaal maakt, waarin wat toen gebeurde leidde tot wat nu is.

Als iemand je vraagt uit te leggen wie je bent, dan probeer je iets te maken uit die ook eindeloze stroom tegenstrijdigheden en onverklaarbaarheden die door je heen gaat. Om je een plek te weten in de wereld, om je veilig te voelen, zou je misschien kunnen zeggen wat je identiteit is. En dat is dan het verhaal dat je over jezelf vertelt. En als je beseft dat het een verhaal is, geen stabiele status die gegeven is, onveranderlijk, is het mooi, mag het falen, elke dag.

Zoals je kijkt naar een ander, die je kent of nog niet kent. En je wilt vragen: “Vertel eens een verhaal.” Soms om iets te zien, soms alleen voor het verhaal.

Zoals verhaalverlangen pijn kan doen. Wanneer je je onveilig voelt of ontheemd, in je lichaam, in je huis. En je hoopt dat er een mooie film zal zijn die jou mee kan nemen, een verhaal dus. En hoe je wilt blijven kijken, ook al weet je al hoe het af zal lopen. Omdat je het verhaal verlangt, en dus ook dat het af zal lopen. En dat je, ergens in dat lichaam, kunt geloven dat het kan, dat het bestaat. Dat er een zin is in de dingen, dat ze van hier naar daar gaan, dat iemand verandert, wijsheid of liefde vindt, of niet. En het niet vinden bevestigt in zekere zin het verlangen nog meer. Maar na het verhaal ben je weer thuis, val je weer samen met jezelf, kun je de lichten doven, kun je jezelf uit handen geven aan de nacht.

14 september 2024

Armzwaaien


Een nieuwe week. (In je hoofd kijken naar de dagen die zullen komen. Alsof je ze zo kunt controleren. Of zoiets.)

Op tijd weer naar huis, om even daar te zijn, voor je weer moet vertrekken.

(Zou er ergens in je lichaam een plek zijn die kan voelen of je thuis bent? En hoe zou dat dan werken?)

De vergadering. De puzzelstukken vallen al snel netjes in elkaar. (Er is enig verdriet, merk je, in je huid.)

Een andere dag. Er lijken veel lege plekken, het mag. (Je wilt traag kunnen werken aan die teksten.)

(Misschien kan een tekst een veilige plek zijn.)

Die avond. Je krijgt een belangrijk bericht. (Je hoofd gaat in een versnelling, merk je. Je ziet de dingen, als op een vlak. Die nacht, weet je, moet je gewoon wachten tot alle woorden in je hoofd op hun plaats zijn, voor je je uit handen kunt geven. Het is.)

Een andere dag. (Soms moet je even zoeken naar een onderwerp, tijdens de kinebeurt.)

Je ziet beelden van een oranje man die vakkundig wordt ingemaakt door een vrouw. Hoe heerlijk dat is. (Wat een ongelooflijk vreselijke man is dat toch.) (Iets met allerlei vreselijke dingen die je die eikel zou toewensen, zelfs niet stiekem.)

De digitale vergadering. Iemand herkent je en zwaait.

(Wat je die nacht bedacht had, het zit helemaal klaar in je hoofd. Je moet het alleen nog uitschrijven. Als je woorden uit je hoofd op het blad staan, ademt je hoofd weer anders. Woorden kunnen bewegen van hier naar daar.)

Een gesprek. Het had moeilijk kunnen worden, maar het legt zich rustig neer. Dat je nog eens zult koken voor hen, zeg je. Ja, dat is goed, zeggen ze.

De vergadering. Je legt uit wat je vorige nacht bedacht had, of de woorden leggen het voor je uit.

De avondvergadering op het scherm. Je ziet alleen de mevrouw die de presentatie geeft. Je hoort de anderen.

Je kijkt nog naar die film die je al zo vaak zag. (Je bent niet bestand tegen romantische films.) (Je zou eigenlijk vroeger in je bed moeten, maar je blijft kijken, stel je vast. Je had het kunnen denken…) Met traantjes naar bed.

Een andere dag. Een ontroerend gesprek in de trein. (Het maakt je een beetje droef.)

Je probeert de vergadering zo kort mogelijk te houden. Je hebt nog een lijstje met dingen.

Knutselen aan teksten.

De avondvergadering. Je staat te bellen aan de voordeur, er gebeurt niets. Vierde keer goede keer.

(Je denkt iets over oud worden.)

Een andere dag. De vrijdagtekst laat zich kneden.

(Je denkt aan iemand, zou haar iets willen zeggen.)

Je hebt nood aan een zware dosis Bach, voel je. Bij de Goldbergvariaties zit je mee te zingen, zwaai je op allerlei manieren met je armen. (Gelukkig zit je alleen daar aan je bureau.) Het is alsof de energie in je lichaam stroomt.

De vergadering beweegt, al weet je nog niet zo goed waar naartoe.

Op weg naar huis, na de trein, maak je in je hoofd een tekstje. Je schuift met de woorden, tot ze goed staan.

’s Avonds, het dekentje. (Het mag.)

Je staat enkele keren op in de nacht. Ingewikkelde dromen.

Een nieuwe dag. Het bezoek is boeiend. Je kijkt met een glimlach.

(Soms moet je traag fietsen, blijkbaar.)

Je hoort een verhaal dat je heel droef maakt. Hoe normaal zou het moeten zijn, dat mensen zich veilig voelen. (Sommige mannen vinden dat je alleen in hun vakje van normaal mag passen.)

Iemand zegt je iets dat je erg ontroert. (Misschien mag je dat aanvaarden.)

Je bent weer thuis. Het ritueel kan beginnen. De boodschappen op het aanrecht opruimen, in trage bewegingen. Eten maken. De stilte mag je aanraken.

08 september 2024

Inkijk


Misschien is het ritme al helemaal terug, zit je weer in de andere tijd. (Je volgt.)

(Is dit uit handen geven? Je weet niet hoe dat zit.)

Grote lege plekken, die je zelf kunt vullen met alle dingen die je te doen hebt.

(In vakjes verdelen, als kleine doosjes, die je opent, en dan weer sluit.)

Een andere dag, een vroege afspraak. (De mevrouw van het onthaal heeft nu een grijzig purperige kleur in haar haar. Je zult het haar zeker niet zeggen, maar het is niet geheel geslaagd, denk je. Ze zou ook mooier zijn zonder die gigantische wimpers, denk je. Hopelijk denkt zij er anders over en maakt het haar gelukkig.)

De les die je mag geven, zoals elke maand. Het is een grote groep, het is warm. Je doet je best voor dolle pret, zoals steeds. (Het is heerlijk, denk je, hoe ze reageren, hoe ze zich in de oefening storten. Je kijkt graag.)

Op prospectie voor een gieter. (Een belangwekkende opdracht.)

Die avond, geen vergadering. Lijstje afwerken. (Doosjes.)

Een andere dag.

Die twee jongens, die je al jaren elke ochtend op dezelfde plek tegenkomt. Ze fietsen naar school samen, ze zijn graag bij elkaar. (Wat zijn ze gegroeid.)

De kinesiste deukt je uit.

(Je ziet iets, over aanraken.)

Je bent net op tijd voor de late namiddagvergadering. (Soms kan iets ineens omslaan, ontglipt het je.)

De avondvergadering. Je hebt een vraag, over iets dat je net daarvoor nog in het journaal zag. (Die brand, die vreselijke brand.)

Ingewikkelde dromen.

Een andere dag. De vergadering die je zo goed hebt voorbereid. (Hoe het telkens veel voor je betekent, merk je.) Er is een chocolademoment. (Ze bedanken je voor wat je deed.)

Je haalt die ene trein nog net. Je kijkt naar het landschap.

(Je denkt na over de boeddhist in jezelf, voor zover aanwezig. Je kijkt naar de versies van jezelf. Misschien is dat al iets.)

Die avond, er is veel volk. Je luistert naar de verhalen. Je probeert frisse lucht binnen te krijgen, terwijl het buiten onweert.

Die nacht. (Je zou aanraakbaar kunnen zijn.)

Een vroege trein. Je kijkt naar de anderen.

Een kennismakingsgesprek. Je ziet haar op het scherm. (Waar ken ik haar van?) Een mooi gesprek.

Op tijd weer vertrekken voor je afspraak. (En net die ene dag dat je geen regenjas bij je had, loop je in de regen.)

Weer thuis wil je iets dat je warm maakt. (Het mag.)

Die avond. Jullie luisteren naar mooie verhalen over een plek, over hoe duizenden jaren zich in een bodem hebben neergelegd.

Terwijl je in het donker naar huis fietst, zie je aan de andere kant van het water een lange rij lichtjes bewegen. (Ze stappen stevig door, zie je.)

Een andere dag. De boodschappenronde, het kaasgesprek.

(Je denkt na over hoe je aan die ene tekst wilt werken. Je hebt een versieshoofd, denk je. Het heeft iets met die doosjes te maken.)

Koffie met je maatje, de verhalen van enkele weken inhalen. Wat vertel je wel of niet, over hoe het echt met je gaat.

De ontmoeting met die groep mensen. De verhalen raken je diep. (Ze bewegen, reageren op elkaar.)

(Hoe je op die vraag moet antwoorden. In je hoofd kijk je heel nauwkeurig naar de woorden, je weet niet hoe ze zullen vallen, hoe ze zullen bewegen.)

(De woorden deden het goed, zegt ze.)

(Telkens oefenen, in kijken. Iemand zegt iets, stelt iets voor, over hoe je het zou kunnen doen, over hoe je zou kunnen kijken. Kijken naar je eerste reactie, in je hoofd. Proberen te zien wat die reactie zou willen kunnen zeggen. Die dingen van jezelf afpellen. Jezelf afvragen of het anders niet beter zou kunnen zijn. Oefenen. En dan pas antwoorden.)

De grote groep, in de cirkel. Je kijkt naar hoe ze zich in de woorden schuiven. (Het ontroert je.)

(En hoe zit dan met die versies? Misschien wil je twee kamers hebben. De ene waar de tekst helemaal open ligt, waar iedereen kan reageren, hoe meer hoe liever. De andere waar je dan alleen kunt zijn met de tekst, om zorgzaam te kneden. Je wilt iets in een boog zien bewegen, en dan afwerken, en neerleggen. Het doosje. Om naar een andere plek te kunnen gaan.)

De man in die serie, hij raakt je erg.

Een andere dag. Je staat vroeg op, om nog wat te werken aan je presentatie.

(Je denkt aan iemand. Ze lijkt je iets te willen vragen.)

Op tijd in de trein. Met de kranten. (Trage woorden.)

Je mag je verhaal doen, in het tentje. Ze luisteren, kijken naar je. (Julia is er ook.) Het raakt je weer, dat je voor hen mag spreken, dat je iets mag betekenen.

Een mooi nagesprek. (Iets over genoeg doen, en niet weten.)

De vrouw tegenover je in de trein. (Je vraagt je af hoe laag haar stem zou klinken.)

Je loopt naar huis. (De zondagmelancholie mag komen.)

01 september 2024

Tijdscheurtjes


Beelden in je herinnering en in het echt over elkaar laten schuiven, iemand telkens opnieuw herkennen.

Even tijd nodig hebben om jezelf ervan te overtuigen dat die droom maar een droom was.

Wat iemand tegen je zou kunnen zeggen, en hoe je dat dan zou herkennen.

Iemand missen, en niet goed weten hoe dat moet.

Hoe die actrice in die film wel honderd gezichten heeft, en je niet weet of je dat de vorige keer ook zag.

Falen, als vertrekpunt.

Hoe die stoel uitermate geschikt is om die krant te lezen, en hoe dat een geschenk is.

Waar het verdriet beweegt, kijken.

Een tekst aanraken.

Wie iemand voor je was, hoe het weg kan schuiven.

Dat je een verhaal mag vertellen aan die jonge mensen, naar je huid kijken, om de plek te zien.

Hoe zou je die pijn laten zien?

De dingen die komen in blokjes in je hoofd klaarzetten, alsof de tijd even niet mag ademen.

Tot het klaar is.

De vraag die je heel traag zou beantwoorden.

Als ze zou gesteld worden.

Naar de foto’s kijken, een verhaal zien.

Door de kamer lopen, de tijd zoeken.

Dat beeld over de overgave aan de golven.

Iets trilt in je.

Dat je hier bent, in dit nu.

Ze komen voorbij gewandeld, hoe ze naar elkaar kijken.

De stapel boeken herschikken, als een belofte.

Of je er mag zijn.

Dat kleine guitige meisje, dat je een kushandje gaf.

Je ziet haar dat ene liedje zingen, met dat mooie mineurakkoord als begin.

Dat ze zei dat ze zich veilig voelde, en wat dat deed.

De vaders en de moeders en de kinderen en je onvermogen.

Dat het aan jou is om dat te doen, altijd weer, zei ze.

Wat je tot hier bracht.

Die ene plant is terug naar je toe gekomen.

Je ziet een gesprek, dat zou kunnen.

Misschien is het ook gewoon angst.

Of je er bent, je weet het nooit.

Misschien is de nacht genoeg.