(De zondagavond rust nog ergens in je achterhoofd. Je bent blij, en trots.)
De nieuwe week is al begonnen. De trein neemt je mee. (Misschien is er een treingeest, die bij je blijft.)
Het overleg. Je zit achteraan of bovenaan (het is maar hoe je het omschrijft) in de zaal te luisteren. Meestal sta jij daar beneden, je les te geven. Nu zit je hier. De briefing over de klimaatconferentie. Je kijkt naar de woorden, hoe ze bewegen.
Tijdens de middag nog even terug. Je ziet dat je stuk gepubliceerd is, het mag vertrekken nu. (Waar zal het naartoe gaan? Je geeft het uit handen.)
De namiddagconferentie. De presentatie is helder. De boodschap is complex, en eigenlijk ook eenvoudig. (Soms heb je geen geduld meer om het te begrijpen, dat iets niet gezien wordt.)
Je hoort een verhaal dat je een beetje droef maakt. (Je had het niet verwacht.)
Iets is moe, doet pijn, die avond. (Misschien was dat te verwachten.)
Een andere dag. Je doet je best om niet veel te vroeg in de wachtkamer van de dokter te zitten. (Het lukt weer niet.) Je zit, meer niet. Je wacht.
Je haalt die eerdere trein nog net. (De trein omringt je.)
(Een bericht van een vriendin. Hoe gaat het? Wacht, zeg je, wacht even.)
Je kijkt naar de woorden. Het is goed, denk je. (We hebben dat goed gedaan, denk je.)
De avondvergadering. Er zijn weinig mensen. Alles gaat snel. (Nog even napraten. En eerst nog iets met een zonnebloem en het graan.)
(Iets is nog een beetje rusteloos, het wacht.)
Een andere dag. Een voormiddagafspraak. Ze is je dierbaar. (Je ziet de dingen weer beter, ziet waar je naartoe zou willen.) Blijf je dat nog doen, vraagt ze. Ja, zeg je. Dan ben ik blij, zegt ze.
Je ziet het bericht komen waarop je wachtte. (Iets mag zich neerleggen nu, denk je.)
Je hoort het verhaal maar half. (Zouden ze uit elkaar zijn?)
Ergens in de vooravond. (Je lichaam is terug zachter.) Het is alsof iets nu meer aanraakbaar is, na een hele tijd. Het zou mogen, denk je. (Een massage van een uur of vier, je zou het kunnen verdragen. Mag ook meer zijn.) Schoonheid, alleen dat. Het zou mogen, denk je.
Je krijgt een telefoon die je ontroert.
De nacht draagt je.
Een andere dag. Je ziet het stuk in de krant staan. (Iets wordt kwaad. Misschien heb je daar geen zin in. Je hebt geen keuze. Het is.) Je leest alle andere pagina’s, die ene is voor straks.
Woorden en beelden stromen door je hoofd.
Je ziet de tickets voor je liggen voor het concert van volgende week. (Het idee maakt je ook een beetje week.)
(Wachten tot de middagpauze. De dingen maken zich klaar in je hoofd.)
Dan toch maar dat stuk lezen. (Zucht.) Dan toch maar een reactie schrijven. (Verzet is geen keuze.) (Ja ja, zal wel.) De tekst schrijft zichzelf. (De tekst is op dreef.) Je stuurt hem op. (Ze zullen hem wel weer niet plaatsen, maar hij is er.) Iets wordt weer rustig.
(Je bent je buik een beetje beu. Voor de verandering.)
Die avond. Iets met salie. (Het ademt je warmer.)
In je droom legt iemand een baby in je armen. Die wordt meteen rustig.
Een andere dag. Je werkt nog even thuis, voor je naar de vergadering vertrekt.
Het licht, het licht is zo mooi. Je staat in de kamer. Hoe de planten binnen lijken over te lopen in de planten buiten. Hoe het licht alles zachtjes aanraakt.
In de vergadering spreken jullie over het licht.
Je knutselt de vrijdagtekst in elkaar.
De poetsmevrouw komt eraan. Je ruimt de spullen op je bureau snel even op, zodat ze haar werk gemakkelijker kan doen. Ze bedankt je elke dag weer. Jij bedankt haar elke dag weer.
Je mag vertrekken, zeg je.
In de boekhandel zoek je cadeautjes. (Wat past bij haar, wat past bij hem.)
Op je terras lees je het artikel verder, over de oorlog, in je geboortedorp. (Je herkent de namen.)
(Even later. Iets wankelt even in je, is even eenzaam, trekt zich terug van het licht.) (Je zoekt het jongetje, haalt het dicht naar je toe. Het is veilig zeg je, ik zal er altijd zijn, zeg je.)
Misschien heb je ook gewoon honger, denk je, terwijl je staat te koken. (Het ruikt lekker. Je hebt honger.)
Het is lekker.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten