(Hoe reageert je lichaam? Hoe beweegt het door de dagen? Misschien kun je er naar kijken, alsof je in en uit jezelf bent.)
De dag na. Een nacht in brokken. Of iets met een plek ergens middenin. (Al bij al snel ingeslapen, met een schok wakker worden, in een kramp.) En dan kijken, als wachten op het indalen, in het water.
(Je moet de dag nog alert blijven, zoals al die andere keren.)
Een nieuwe collega op het werk. Je probeert haar zo goed mogelijk welkom te heten. Je probeert de dingen te doen die je moet doen. (Je kunt je niet helemaal goed concentreren, merk je. Misschien is dat begrijpelijk.)
Je belt even over de lezing die je volgens je agenda de volgende dag zou moeten geven, of die wel doorgaat. (Niets te vinden op hun site, niets meer gehoord.) Nee dus, was niet doorgegeven, oeps, en of ze alsnog een nieuwe afspraak mogen maken. Ja dus. (Je bent een beetje blij.)
Iets is rustig, onder het rusteloze. Iets volgt het water, merk je. (Al die gedachten, je geeft ze uit handen aan woorden. Alsof je iets uit je lichaam kunt halen, en het daar neerleggen.)
De avondvergadering. Het gesprek beweegt mooi, de tafel rond. (We houden elkaar vast, denk je.) De dingen ademen.
De nacht is anders, aan de andere kant van een drempel. En ook eenzaam.
(Je verwacht dat het weer zo zal zijn, de dag na de dag na. Je lichaam heeft met iets gewacht tot de dag na de dag na.)
Tranen, in golven. (Iets is zo moe.) Je hebt niet zo’n zin in die vergadering straks, maar je zult gaan, rechtop.
(Verlangen naar schoonheid.)
Nadien, in de trein. (Je zou een beetje willen verdwijnen.)
Het overleg. Je kijkt. Je vult aan. Je zorgt dat alles netjes verloopt. (Je bent ergens achteraan in je lichaam.)
Weer thuis, je werkt nog even, begint aan het eten. (Je lichaam lijkt te blokkeren, een beetje, het wordt hard.)
Een traag gesprek met een vriendin. (Hopelijk vindt ze het niet te erg dat je uiteindelijk toch niet op de fiets gesprongen bent. Iets in je huid zei dat je misschien te moe was.) Het is goed. (Hoe de dingen naar de woorden gaan, en wat je zo begrijpt over jezelf, je ziet het.)
(Wel fijn dat die lezing niet doorging, dat je gewoon binnen kunt blijven, thuis.)
Een andere dag. (Iets is in de nacht gekanteld.)
Het rondetafelgesprek. Je luistert en maakt foto’s. (Dingen zonder woorden zijn fijn, denk je.)
(In je lichaam voel je de rivier weer. Energie komt terug. Voorzichtig. Maar je bent aan de andere kant van iets, weer.)
Een lang gesprek. (Je let op je stem, je adem, het is belangrijk.)
Je maakt weer een lijstje, begint de dingen een voor een te doen.
(Iets scheurt je uit elkaar, dat beeld zie je voor je.)
De avondvergaderingen. Net voor je moet vertrekken komt een vriendin even langs. Je zou langer bij haar willen blijven.
Het is mooi, denk je, hoe het gesprek beweegt, hoe de mensen ook bij het water zijn. (Je maakt verslag, schrijft alles in je schriftje.) Je praat na, je bent blij dat ze gekomen is. Verhalen.
Een andere dag. Er is een ritme, weer. (Je huid blijft nog een beetje achter.)
Je haast je om op tijd te zijn voor je middagafspraak met een vriendin. (Je holt om die vroegere trein te halen. De trein heeft vertraging. Daardoor dan toch de volgende. Zou ze het niet erg vinden?) Twee minuten te laat, zoals je had gemeld. (Ze vindt het niet erg.)
Een heel mooi traag gesprek, het ademt. Je woorden mogen. Je pijn mag ook. Een mooi geschenk.
Je loopt nog even langs de manifestatie, daar wou je ook even zijn.
Je werkt door, tot in de avond. De dingen zijn afgerond.
Een andere dag. Je knutselt de vrijdagtekst in elkaar. Je doet nog de andere dingen die moeten. Je wast de kopjes af, zodat alles netjes is voor het weekend.
Later die namiddag vertrek je weer. Op weg naar het noorden, naar waar je vandaan komt. Je kijkt er wel naar uit, dat je net daar een lezing mag gaan geven. Je bereidt je nog voor in de trein. Iets in je lichaam aarzelt, hapert. (Ik heb je nodig Julia, nu zou je dicht bij mij moeten blijven.)
De bussen zijn in staking. Een vriendin haalt je op. Je bent zo blij dat je haar ziet. Het is een veilige plek, bij haar thuis te zijn. Je bent in het dorp, je hoeft niet in de buurt te komen van het huis van vroeger.
In het bezoekerscentrum. Er zijn al veel mensen. Je herkent mensen van vroeger. (Zou je verhaal goed vallen? Zul je het verhaal in je lichaam voelen stromen, zodat je het kunt vertellen? Lijkt het publiek niet een klein beetje oud?) Mensen blijven binnenkomen, veel meer dan er verwacht waren.
Je vertelt, het verhaal volgt. (Julia kijkt toe.) Het is zo bijzonder, dat je daar mag staan. (Jij bent diegene die is weggegaan uit het dorp, dacht je nog even onderweg, maar ze omarmen je, of zoiets.)
Na de lezing, terwijl je je hele stapel boeken verkoopt komen er verhalen. (Ik kende je vader goed. Ik kende je oom. We vergaderden bij je moeder. Ik ben zo blij met wat je vertelde. Ik ga je iets opsturen.)
Het is een geschenk.
In de trein, terug naar huis. Je leest in het jaarboek, het verhaal over de oorlog in het dorp. Je ziet de naam van dat familielid van je maatje.
Een andere dag. (Je zou ook gewoon wat willen drijven, het hele weekend.)
Je doet de boodschappen, het aanrecht staat vol. Bij de dokter is het rustig. Ze maakt een grapje.
Ineens herinner je je weer dat je je tas zou laten herstellen in het repair café. Of alleszins vragen of ze dat zouden kunnen. Ze beginnen er meteen aan. (Je mag hem ook wel eens in de wasmachine steken, zegt een van hen. Ja, je weet het.) Je hoopt dat die tas geen probleem zal vormen voor de naaimachine. Het voelt goed, daar gewoon zo te staan, en te kijken naar de vrouwen die aan de slag zijn. Een van hen zegt dat ze blij is om je te leren kennen. Haar dochter heeft voor je gestemd, zegt ze. Het ontroert je meer dan je kunt zeggen.
Je hebt ook nog die bak fruitsap op te halen met de fietskar, en je gaat nog langs bij je maatje. Er komt nog een telefoon.
De dingen mogen zich neerleggen. Het huis mag je omarmen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten