De week die een beetje de laatste week voor is. En daarnaast ook gewoon een week tussen alle andere. (Zoals de rivier die je bent ook gewoon verder stroomt na dat ene punt in het water.)
(Misschien zul je emotioneel worden, ergens in de week. Misschien mag het gewoon.)
Die avond. Je mag het gesprek modereren. Je probeert je vragen goed te formuleren. (Misschien heeft het ook iets te maken met bewegen tussen de woorden.) Het wordt een mooi gesprek.
(Ergens in de nacht. Je huid doet een beetje pijn.) (Een beetje maar.)
Een andere dag. Je werkt thuis. Het lijstje is niet te lang.
Je leest het rapport. (Studeren is fijn, denk je.) (Iets in je hoofd is niet helemaal vrij, denk je. Misschien is het iets door die week.)
Je zoekt cadeautjes voor twee verjaardagen. Je bent een beetje te laat. (Ze zullen het wel niet zo erg vinden.)
Voor de vergadering verzorg je eerst nog de planten. (Ze kunnen wat liefde gebruiken.) (Mensen zijn als planten.) Extra aarde, extra voeding. En je fluistert hen iets toe. Daarna de laatste vergadering voor.
Je leest de berichten over een storm, aan de andere kant van de oceaan. Je leest verhalen over die vreselijke oranje man. (Je zou niet kunnen beschrijven met hoeveel afschuw hij je vervult.) Over hoe hij zelfs zo’n ramp gebruikt voor zijn wankele ego.
Een andere dag. (Zou de pianostemmer weer zeggen dat je precies niet heel erg veel gespeeld hebt? Je krijgt al lichte stress.)
Je maakt de piano klaar, speelt er snel nog even op. (Goed voor het pianogeheugen.) De stemmer begint eraan. Hij vertelt je dat je de meest stabiele piano hebt die hij kent in die categorie. En dat voor een instrument van meer dan honderd jaar oud. Er is nauwelijks werk aan.
Je brengt de cadeautjes binnen in het postkantoor.
Dat artikel dat je las, de vorige dag. Het blijft door je hoofd gaan. (Soms begrijp je niet, wat sommige mensen nog nodig hebben om te begrijpen wat er aan de hand is. Of zoiets.) Het maakt je rusteloos. Dan maar schrijven, denk je. (Een tekst kan je rustig maken, een beetje.) Je worstelt, tussen de woorden. Je probeert alles netjes te formuleren, maar eigenlijk ben je zo kwaad, voel je. Het vertrekt, naar een krant, naar een tijdschrift. De tekst is nu daar, is zichzelf. (Zoals je kunt zeggen: ik ben hier.)
Een andere dag. Je doet de dingen die op je lijstje staan, met de glimlach. Ergens onder je huid is er verdriet, is er iets dat eenzaam is. (Misschien is dit het moment, net als de vorige keren.) Misschien ben je bang om Julia kwijt te raken, ergens. (Ze lijkt zo ver weg.)
Die avond. De grote groep verzamelt zich voor de optocht. Er is zoveel volk, het doet je goed. Er is ook regen, maar dat geeft niet. Er is een dansje. Je bent blij dat je daar loopt, tussen hen.
Daarna nog een panelgesprek, in die rotonde boven in het gebouw. De verhalen van de vrouwen raken je diep. Iets over de tekenen die de tijd doorgeeft in je lichaam, en wat je daarmee doet. Iets over de kleur van je huid. (De verhalen dansen met de verhalen in jouw lichaam.) (Misschien zoek je al de hele dag iets dat tussen de woorden zou kunnen bewegen, dat je thuis zou brengen.) Misschien moet je even zoeken naar het jongetje. Het is er meteen. Het jongetje zit rustig op de stoel naast je, leunt soms tegen je aan, lijkt heel erg rustig. (Het maakt je een beetje warm.) Na het gesprek spreek je nog even met haar, het is alweer een hele tijd geleden dat je haar nog eens zag.
Een andere dag. Je bent alleen op het werk. (Allerlei kleine dingetjes komen nog naar je toe.)
Na de middag. De conferentie, je collega’s zijn al daar. Je mag door de zaal bewegen met het fototoestel. Je zoekt lijnen, tussen de woorden.
Je moet op tijd vertrekken. In het station een bericht van een ongeval dat net daarvoor is gebeurd. Je stapt naar het andere station, om gewoon buiten te zijn. Het zal toch nog even duren. Na een tijd komt er een trein, je bent nog op tijd.
De laatste keer op stap om affiches te plakken. (Het is bijna goed geweest, denk je.)
Je krijgt een bericht van iemand die je heel dierbaar is. Ze denkt aan je, je dacht aan haar, eerder die avond. Het is goed.
(Die nacht, nog een beetje rusteloos. De volgende ochtend is er nog veel te doen. Je hebt nog een laatste tekstje te schrijven. Je ziet de woorden.)
Een ochtend. Je bent vroeg op. Je volgt de woorden op het scherm tot de tekst er is. Je vertrekt om snel boodschappen te doen, en vertrekt daarna snel weer voor de fietstocht die je langs al die projecten zal leiden. Je hebt mooie gesprekken met interessante mensen. Iets lijkt zacht. (Je ziet ineens, ergens in je, met hoeveel dingen je bezig bent. Het weegt even, en het doet goed. Je bent ook een beetje moe.)
(Je hebt nog altijd die ene mail te beantwoorden. Je bewaart hem, voor na.)
Je haalt nog koffie en chocolade en gaat dan naar je vrienden, voor dat laatste moment. Je zit op de stoel, en zegt dat je stilaan een beetje moe bent. Ze glimlachen.
Het is tijd om te vertrekken met de fiets, met je vrienden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten