26 oktober 2024
Stil
‘Je bent zo stil?’
‘Ja? Misschien wel.’
‘Ben je verdrietig?’
‘Ik weet het eigenlijk niet zo goed. Op een bepaalde manier zoek ik het precies, ergens. Het is zo moeilijk uit te leggen, maar het is alsof mijn lichaam een soort evenwicht zoekt. Al klinkt dat nogal cliché natuurlijk.’
‘En zou verdriet dan helpen?’
‘Misschien. Soms voelt het alsof ik de voorbije dagen erg met één kant van mijn hoofd, en zo ook met één kant van mijn lichaam bezig was. En nu verlangt het naar die andere kant. En ik kijk toe.’
‘En ben je bang van het kantelen naar de andere kant?’
‘Officieel niet.’
‘Ik zou het wel zijn, denk ik.’
‘Daar is ook het grote verdriet.’
‘Maar jij bent daar ook. Het is jouw lichaam.’
‘Vorige week vroeg je me nog of ik een hoofdmens ben. Die vraag verwart me altijd. Het klinkt voor mij soms als een oordeel of een terechtwijzing, voor iets wat ik niet goed doe. Maar zelf ervaar ik het anders, als een lichamelijk hoofd, of een hoofdelijk lichaam.’
‘Ik denk dat ik steeds beter begrijp wat je bedoelt daarmee. En ik wil je zeker geen pijn doen met dat woord. Het is een vorm van leren kijken naar een ander. En jij nodigt me daarvoor uit.’
‘Misschien kijk ik ook gewoon met ontroering en soms een beetje verdriet naar hoe jij in je lichaam bent. Ik denk dat jij een land bent waar ik nog niet geweest bent.’
‘Mijn land is open.’
‘Dat zeg je mooi.’
‘Je hoeft geen schrik te hebben.’
‘Ik weet het, maar zo werkt het niet.’
‘Soms zou ik graag eens even vanuit jouw hoofd door jouw ogen kijken naar de dingen.’
‘Zou je dat wel doen?’
‘Het lijkt me heel spannend alleszins.’
‘Weet je, ik ben graag stil met jou.’
‘Ik weet het.’
‘Gewoon zitten naast jou, en niet bang moeten zijn dat je weg zult gaan. Toch niet voor even.’
‘Waarom zou ik dat doen?’
‘Iets in mij zal dat altijd denken. Maar dat is niet zo erg. Ik kan oefenen.’
‘Het is een fijne veilige plek, die plek waar het stil is bij jou.’
‘Soms heb ik misschien liever geen vragen. Maar dat is dan op dat moment zo, alleen maar dan.’
‘Dat mag.’
‘Het is dat oefenen waar ik nog tijd voor nodig heb, denk ik. Dat je zo’n dingen kunt zeggen, dat je het zelfs kunt vragen, en dat er dan niets gebeurt.’
‘Hoe jij met woorden beweegt, dat is zo mooi. Ik kijk er graag naar.’
‘Woorden zijn een en al lichaam, denk ik, op een bepaalde manier.’
‘Zoals er ook dingen zijn voor en na de woorden, in je lichaam, denk ik.’
‘Kijken, het gaat me steeds beter af.’
‘Het was zo mooi, trouwens, hoe je stond te praten met dat kleine meisje. Hoe je je vragen stelde, en hoe je keek.’
‘Ze was zo slim, en ontroerend.’
‘Ook omdat jij daar was, om te luisteren.’
‘Dat weet ik niet.’
‘Ik wel.’
‘Jij weet veel dingen die ik niet weet.’
‘Wees maar gerust.’
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten