07 juni 2025

Iets met mannen


En de week begint weer. (Begin is een gedachte, denk je.)

Je denkt nog aan dat bijzondere gesprek van de avond tevoren. In welk lichaam ben je terechtgekomen? Met welk lichaam beweeg je door het leven? En hoe kijk je naar de dingen?

(En die onrust weer, over hoe je een plek weer in orde zou moeten brengen, klaarmaken voor de tijd die komt. En hoe dat bij jou komt.)

Een bericht. Of je? Je haast je naar de trein. Te laat. (Niets meer.)

Op weg naar de avondvergadering, in de trein. Je maakt een lijstje met voorstellen. (Zoals elke keer, de angst om voorstellingloos aan te komen.)

De vergadering. Onverwacht buiten op een terras. Je kijkt rond. (Die jonge mensen ontroeren je.) Zij is er ook weer, het is al zo lang geleden dat je haar nog zag. Je bent zo blij. (Het is wederzijds.)

De nacht hapert.

Een andere dag. Je probeert zoveel mogelijk werk af te krijgen, nog voor het overleg. (Je bent ook een beetje moe.) Het overleg. (Je kijkt naar de puntjes die je in je hoofd had voorbereid.) De zon.

De knutselt de laatste stukjes van het jaarverslag in elkaar. (Het was een lange rit, denk je.)

Die avond. De mensen lopen heen en weer in de schouwburg. Je wilt gewoon een beetje kijken. Op het podium, naast alle andere mensen die daar ook staan. De dragqueen geeft zich helemaal. Het ontroert je. Hoe iedereen staat te kijken, hoe gewoon het lijkt. Die vloeiende plek.

Een andere dag. Je verlangt ernaar om alleen met woorden te zijn. Aanraakbaar.

O ja, je was het bijna vergeten, die workshop. (Met zo’n woord klinkt het wel heel echt.) De anderen zijn er al, op het scherm. Je doet je best om te volgen. (Ze doen erg hun best, met hun methodiekjes.) Je doet (nog steeds) je best om het geen tijdverspilling te vinden. (Niet alles lukt altijd.)

De avondvergadering. Een moeilijk gesprek. Je probeert rustig je punt te maken (voor de zoveelste keer). (Iets maakt je heel moe, denk je.) (Je zult het blijven herhalen, weet je.)

Een korte nacht.

De conferentie op het werk. Je loopt door de zaal met het fototoestel. Je zoekt naar lijnen. Je probeert dingen te zien die je nog niet zag. (Tussendoor, enkele mooie gesprekken. Mensen die je iets willen zeggen.)

Later die dag, je zit mee op het podium voor het gesprek. (Je mag de woorden aanraken, voorzichtig in een richting laten bewegen.) En het nagesprek, in de kleine zaal. Je kijkt naar de beweging van de woorden.

Tussendoor heb je het met de spreker over hoop en optimisme. (Jullie denken hetzelfde, ook over dat andere boek, merk je. Het maakt je blij.)

Heel even thuis, en weer weg.

Aan de andere kant van de wereld zijn twee (…) mannen bezig elkaar uit te schelden. Het is fascinerend, het is grappig, het is zielig, het is verbijsterend, het is doodvermoeiend. Het is blijkbaar ook iets van mannen. Een of andere (…) is zogenaamd verbaasd dat mensen dit niet oké vinden, dit is immers ‘directe fallocentrische communicatie’, en blijkbaar iets om na te streven. (Je hebt geen woorden om voor jezelf te beschrijven hoe walgelijk je dat trosje venten vindt.)

(Iets met verzet. Iets met handen.)

Je zit in het zaaltje te luisteren naar de boekvoorstelling. (Een hele tijd geleden zat jij daar op die sofa.) Je bent zo blij voor hem. Zijn tweede boek. Hoe hij vertelt, over jongens en mannen, vaders en zonen. Hoe hij zichzelf vond in vader zijn, hoe hij alles doet om een betere vader te zijn. (Zo kunnen mannen dus ook zijn.) Hij schrijft voor jou een boodschap in zijn boek.

Een mooi gesprek, terwijl je wacht, tussen de boeken.

Het concert is al bezig wanneer jullie aankomen. Je zou ook gewoon willen kijken. (Je bent niet zo into de publieksparticipatie die avond, denk je.) Je rug werkt niet echt mee, je buik ook niet. Het geeft niet.

De regen.

(Je verlangt naar iets met woorden, of niet. Troost mag ook.)

Een andere dag. Er is weer een conferentie, maar jij mag verdwijnen in de woorden van de vrijdagtekst. Geduldig knutselen.

Die avond, een lang gesprek met een vriendin.

(Er komt iets met vaders, denk je.)

De nacht is zacht, in etappes.

Geen opmerkingen: