Hoe je zou schrijven met een zachte hardheid. Hoe je zou vertellen met een rustige, bijna sierlijke, maar genadeloze precisie. Hoe je, met terugwerkende kracht, akte neemt van de gruwel van het leven in een gezin dat gedomineerd werd door een wrede en tegelijk onzekere man. Hoe je naar het systeem van de man kijkt door de vrouw te beschrijven. Hoe dat misschien, in een ander geval, een kans zou geworden zijn tot verzoening. Hoe het uiteindelijk laat zien wat er voorafging aan een moment, een keuze die onherroepelijk was, een moment dat tien jaar later wordt herdacht. Het schrijven, hoe nauwkeurig ook, bevestigt alleen maar een ‘daar’, met een oceaan tussen hier en daar. De verteller legt de lege plek in zichzelf bloot, door te vertellen. Een plek die misschien geen macht meer heeft, maar wel leeg zal blijven. Al is er wel ruimte om verhalen te vertellen, en zo een nieuwe plek te zijn.
In zijn boek Het jubilieum doet de Italiaanse auteur Andrea Bajani het allemaal. Het is een heel bijzonder boek, dat je in één beweging uitleest. Er gaat een merkwaardig soort rust uit van dit boek, dat nochtans de weergave is van de nachtmerrie die een gezin kan zijn. Een gezin dat in gecomprimeerde versie een soort kruispunt is van een groter patriarchaal systeem. De ik als verteller vertelt alles met afstand in de tijd. De ik als auteur zegt in de tekst dat hij een roman schrijft, waardoor hij misschien dichterbij kan komen, door afstand te nemen.
Bij het begin van het boek zegt de ik-verteller dat het tien jaar geleden is dat hij letterlijk afstand nam van zijn ouders. Na een laatste bezoek, waarbij zijn moeder hem nog achterna kwam, was het gedaan. Hij heeft hen nooit meer gezien, veranderde van huis, continent, telefoonnummer. En nu, tien jaar later, gaat hij in zijn hoofd terug naar toen, naar alles wat er vooraf ging aan dat moment. Hij heeft nu zelf zijn eigen gezin, het is nacht, en hij zit te schrijven.
Waarom is hij uiteindelijk definitief weggegaan, nadat hij eerder al afstand genomen had, maar nog telkens terugkwam op bezoek? Dat beschrijft hij in een zachte toon, die in zekere zin daardoor harder wordt. Het gezin, man en vrouw, zoon en dochter, lijdt onder de soms directe en vaak ingehouden of onderhuidse terreur van een dominante en agressieve vader. In wezen is hij een onzekere en bange man, die mogelijk uit een vorm van compensatie de totale controle wil over zijn eigen gezin en het blijkbaar vanzelfsprekend vindt dat hij dat mag doen. Er is een maatschappelijke norm die dat legitimeert. Zijn vrouw is eigenlijk een stuk intelligenter dan hij, had het verder kunnen brengen, had een rijker eigen leven kunnen hebben, had een andere vrouw kunnen zijn. Maar zij is volledig ingekapseld in het net dat hij nauwkeurig rondom haar heeft uitgeworpen. Zij is leeg geworden, een niemand, die alleen mag zijn wat hij toestaat dat ze is. Ze wordt volledig door hem gecontroleerd.
De verteller vertelt zijn verhaal over zijn jeugd in dat gezin door haar te beschrijven. En dat een beetje tot zijn eigen verbazing. Nooit had hij gedacht dat hij over haar zou schrijven, omdat er – zo leek het toch – helemaal niets te vertellen was over haar. Het is alsof, een beetje onverwacht dus, er ineens een stroom op gang komt van herinneringen en beelden. Ze worden niet als een stroom verteld, maar als een geduldig beschrijven van een volgend facet. Met elk stuk zie je de nachtmerrie een beetje beter. De verteller vertelt met grote precisie. Op basis van een aantal elementen achteraan in het verhaal krijg je als lezer de overtuiging dat die kalme precisie als het ware het betere alternatief is voor wat anders agressie zou zijn. Die toon maakt het geheel, met een soort verwarrend lichtheid, genadelozer dan wanneer het een openlijke afrekening zou zijn geworden.
Als lezer verwacht je (of hoop je een klein beetje) dat het terug uit het duistere niets halen van de moeder zal leiden tot iets van een zekere genade. Maar zo werkt het niet. Het is de kracht van dit boek, als roman, dat iemand die verplicht was een ‘niemand’ te worden de hele tijd vooraan in beeld staat. Je ziet haar leven, je ziet wat ze heeft moeten opgeven, je ziet wat haar is aangedaan. Je kunt vermoeden hoe intens haar pijn moet zijn, maar je ziet ook hoe ver die is weggeduwd onder een zelf geconstrueerd harnas van een onverschilligheid uit noodzaak. Je merkt, soms aan kleine details, hoe totaal verstikkend dit alles is voor de ik-verteller. Je ziet ook heel goed hoe het toxische systeem van dit disfunctionele gezin werkt, waarbij de nachtmerrie een normaliteit geworden is. Pas door het afstand nemen kan de verteller stilaan zien hoe het was. Bijna buiten zijn besef om maken de dingen (en zeker ook zijn lichaam dat in opstand komt) hem duidelijk dat hij hen moet achterlaten om zichzelf te redden.
De tragiek van dit alles zit in de onbeweeglijkheid van het systeem. Bij de moeder zijn er enkele momenten van verzet geweest, maar ze is telkens – al dan niet gewillig – teruggekeerd naar die pijnlijke leegte, die nog het enige was wat ze herkende. In een gruwelijk soort verzet van het slachtoffer, bijna een vorm van sublimatie, kiest ze voor een positie van totale overgave, waardoor ze paradoxaal genoeg aan haar man laat voelen dat ze niet bang is van hem. En daardoor verliest hij, de kleine dictator, in zekere zin toch nog, hoewel zij het moet bekopen de hele tijd. Het is een duivelse dynamiek. Je voelt als lezer hoe de zoon op een aantal momenten probeert zijn moeder te beschermen, misschien wel wil redden als hij zou kunnen, maar daarin afgewezen wordt door zijn moeder. Die vaststelling weerspiegelt zich, zo voel je, in een lege plek in hemzelf. Hij heeft als kind geleerd hoe hij zich moest gedragen als zoon, van wie verwacht wordt dat hij van zijn ouders houdt. Maar de onveilige situatie thuis heeft gemaakt dat hij – ook in afwezigheid – geen warme plek kan voelen in zijn lichaam waar de moeder zou zijn. Een plek die door het schrijven van een boek als het ware weer groter had kunnen worden. Maar dat is niet zo. De breuk was de enige manier. Als later blijkt dat zijn vader en moeder op geen enkele manier nog weg raken uit de rol waarin ze terechtgekomen waren, kan hij voelen – aan de andere kant van zijn oceaan – dat hij niets voelt. Het schrijnende moment van het afscheid van zijn moeder, tien jaar geleden, liet heel even een glimmer zien. Een vrouw die beseft dat ze alles zal verliezen wat ze had, maar weet dat het toelaten daarvan tot een totale implosie zal leiden. Door jarenlang preventief die pijn te willen vermijden, had ze al alles verloren, ook al betekende dat een zelfgekozen uitwissing van wie ze was voor een man die haar tot een niets wilde maken, enkel om zijn eigen wankele ik niet onder ogen te moeten komen.
Met Het jubileum heeft Andrea Bajani een zacht maar keihard boek geschreven. De kalmte is bedrieglijk. Het boek als roman is een overwinning op het zwarte gat dat de verteller beschrijft, door zijn moeder in beeld te brengen, wat op zich dan weer een vorm van wraak is op zijn vader die haar onzichtbaar wilde maken. In het verhaal zit er geen troost, in de roman wel. Er is een andere wereld mogelijk, aan de andere kant van de oceaan. De roman is zelf de plek geworden die er vroeger nooit was.

Geen opmerkingen:
Een reactie posten