31 januari 2009

Red River Shore

Onderweg. Van hier naar daar. Daar waar een rug zou moeten zijn, heeft de pijn het overgenomen. Ze kwam het land binnen sluipen, als een ongenode gast. Maar nu ze er is, kan ze net zo goed mee op reis.

Verlangen naar gewichtloosheid. Het kan je overvallen. Hoe het zou zijn. Ongehinderd door zwaartekracht. En hoe je dan aangeraakt zou worden. Neem alles van mij, alleen niet dat ik zou kunnen wegen. Misschien zou je het verlies nog meer vrezen.

Een vreemde zijn in een vreemd land, en weten dat dat de plaats is waar je moet zijn. Though nothing looks familiar to me/ I know I've stayed here before/ Once, a thousand nights ago/ With the girl from the Red River Shore

Je kunt elke dag door het huis lopen. Het geluid horen van je adem. Je voetstappen op de trap. Als het weer tijd is om de nacht in te gaan. Het doet zich voor in steeds dezelfde rituelen. Het stelt je gerust. De meeste dagen toch. De dingen gaan gewoon zoals ze altijd gaan. En daardoor lijkt dit een plek waar je thuis bent. Waar er een hier is, dat meer is dan enkel stenen toevallig in de juiste volgorde op een hoop. En af en toe laten diezelfde rituelen je los. Ergens tussen de tiende en de elfde trede. Heel even ben je verloren. Zie je de grote woestijn en kijk je van daaruit naar jezelf. Alleen in beweging, in een ruïne, die geen zuchtje wind zou kunnen tegenhouden. Het beeld verdwijnt weer, net voor de laatste trede. Straks zal het tijd zijn voor de nacht.

Aan de andere kant van de ene muur, ergens achter de spiegel. Er loopt iemand de trap op. Een deur slaat. Ze loopt de trap weer af. Er gebeuren dingen. Die niet anders zijn waarschijnlijk dan gewoon thuiskomen. Het is aangenaam dichtbij en ver weg. Aan deze kant zijn. Je zou hier de hele tijd kunnen staan. Niet meer geluid overhouden dan enkel je adem. Je zou elke voetstap aan de andere kant horen. Het beeld in de spiegel zou niet veranderen. Je zou niet te vermoeden zijn. Later. Aan de andere kant van de andere muur. Een klein kind dat blijft wenen. De muur houdt je tegen. Je hebt enkel jezelf op te warmen.

De jongen met de witte stok staat midden op het plein te draaien. Daar op die plek komen de geluiden van alle kanten. Het is alsof hij probeert een naald in de juiste groef te krijgen, alsof hij een geluid uit die brij wil filteren dat hem in een rechte lijn naar zijn bestemming zal brengen. Het lukt niet. Hij is blij met de arm, die hem tussen al dit verkeer, tussen auto’s en bussen, tot op het juiste tochtige perron zal brengen. Waar binnen enkele minuten de bus zal komen. Die arm is de jouwe. En voor heel even lijkt het alsof je zelf iets minder verloren bent gelopen. Alles gaat weer door, zoals het altijd was.

Soms lopen de foto’s in je hoofd door elkaar. Van wat was en wat had kunnen zijn. Alsof alles er is. Althans daar. Soms omarmen ze je, als in een warme jas. Soms sluiten ze je buiten. Wijzen je lachend op hun beeldzijn. Soms kun je ze aanraken. Soms is alles daar.

Het moment van de overstap. Je zou kunnen wachten hier. Op de snelle trein. Of nu meteen de trage trein nemen. Misschien heb je aan het einde van de rit niets gewonnen tegenover de snelle trein die nog moet komen. Alleen is het wachten veranderd in traag bewegen. Heb je vermeden dat je nu alleen zou achterblijven in dit station. Alleen tussen zoveel andere mensen. Al is het maar voor even. Je komt hier zeker vandaan. En toch. De keuze is gemaakt.

Het huis warmt langzaam weer op. Wie zou ooit de warmte hebben uitgevonden? Het is een goed idee. Ze komt langzaam dichterbij. Straks zal er een moment zijn waarop ze je helemaal heeft ingenomen. Nog voor je het koud had kunnen krijgen. Voor ze je had kunnen verlaten.

Het beweegt gewoon. Soms vindt het zichzelf weer terug. En soms niet. En zo gaat het door. Zo ga je door.

28 januari 2009

Welke beelden


Welke beelden kunnen zomaar opduiken als je in het verleden in je hoofd kijkt? En waarom?

De baksteen die op de kolenkachel werd gelegd bij mijn grootouders. Zodra het bedtijd was, werd hij gewikkeld in een handdoek. Die zou ik zelfs nog herkennen. Het was ooit een badhanddoek geweest, maar hij was al wat dunnetjes geworden. Met strepen. De baksteen ging onderaan in het bed. En dan kon je zo je voeten warmen. Ik was van het stil liggende type. Mijn zus, die ook in hetzelfde bed sliep, niet echt. Dat had ook effect op de steen aan mijn kant van het bed. Misschien was het idee van de warme steen al genoeg.

Er was ooit een rode driewieler. Zou dat enkel via de foto’s bij me gebleven zijn, of zou het zo, in die kleur in mijn hoofd zijn bewaard?

De doos van Lego die ik kreeg voor mijn eerste communie. Het was een schip. Een soort roll-on-roll-offschip, zo zou men dat later noemen waarschijnlijk. Er lagen sporen in. Je kon dus een treinwagon in dat schip rijden. Daarvoor had je die blauwe sporen nodig. En je kon dan de boeg openklappen. Alles werd meteen in elkaar gestoken, dat was toch de bedoeling. De grijze grondplaat van het schip lag al klaar op de mat, toen nonkel Nelles erop trapte. Een scheur erin. Het moet zowat het enige stuk geweest zijn uit de hele Lego-collectie dat ooit stuk gegaan is. Het is nooit overgegaan.

Het dikke woordenboek Engels-Nederlands dat ik ooit kocht. Thuisgekomen zag ik dat enkele bladzijden beschadigd waren. Om een of andere reden durfde ik het niet terug naar de winkel brengen. Officiële verklaringen werden afgelegd, tegenover mezelf. Dat ik dat dus officieel helemaal niet erg vond. En dat het zonde zou zijn dat dat boek misschien wel zou weggegooid worden als ik het zou terugbrengen. En dat het uiteindelijk toch niet zo erg was, want alle woorden waren toch netjes te lezen. En meer van dat. En toch ging het nooit over.

De schriftjes voor schoonschrift in de klas in de lagere school. Van In Lier, dat stond erop. Alleszins op het kaartje dat als vloeipapiertje kon dienst doen en waarop het hele alfabet stond, mooi geschreven, zoals het moest. In de schriftjes stonden telkens vier lijntjes. Twee binnenste, waar een e netjes tussen kon. En ook twee buitenste, goed voor de boven- en onderkant van een f. Maar een deel van de hoofdletters is verdwenen uit mijn hoofd. Het kaartje zie ik nog, maar de letters niet meer. Zodra een foto gevonden is, nu zoveel later, komen de letters ook in mijn hoofd weer terug. Zoals de hoofdletter H, met die sierlijke kronkels.

De man in de fietsenwinkel waar ik soms mijn kleine fiets naartoe moest brengen. Op de hoek van de straat was de winkel. Het werkhuis was achteraan. Hij had een speciaal soort humor. Zwijghumor. Die bestond erin je blijkbaar telkens zo lang mogelijk te laten staan, zonder iets te zeggen. Tot hij naar je toe kwam, en dan telkens te doen alsof je wel een heel rare vraag stelde. Terwijl al mijn vragen toch alleen maar over fietsen gingen.

De laatste begijn die op het begijnhof woonde. Waar het was weet ik nog, denk ik toch. Hoe ze eruit zag, weet ik niet meer.

De zandweg naast het kasteel, waar ik regelmatig fietste met mijn grootvader. De weg zat vol met putten. Ik reed er zo hard mogelijk op, om volledig effect te verkrijgen. We noemden dat altijd de ‘dansweg’. En er werd ter plekke een nieuwe mythologie bedacht. Dat de graven en gravinnen die in de Middeleeuwen in dat kasteel woonden daar kwamen dansen. Die graven kon ik overigens allemaal bij naam noemen, en dat op basis van het kleine boekje over de geschiedenis van het dorp. En een beetje verder, wat verwijderd van de weg, ergens in het veld was vroeger de ijskelder geweest.

Midden in de toog van de bakker was een bak waar in de zomer vanille-ijs in zat. De koekjes of horentjes zaten in kubusvormige dozen. Die zou ik misschien ook nog wel herkennen. De smaak van dat ijs, vers gemaakt, zit nog altijd ergens in mijn hoofd. Zou je dat kunnen zien, op die schema’s van de structuur van de hersenen, waar de smaken van ijs bewaard worden?

De eerste walkietalkie die mijn zus en ik kregen van Sinterklaas. Hij zat in een blauwe doos. De antenne was nep, want de verbinding was gewoon een draad, van maximaal een meter of tien. Je moest dan ook stil praten in de walkietalkie, anders kon je de ander al gewoon horen, verderop in de gang. Later kwam er een andere walkietalkie, dit keer met echte antennes. Vooraf dacht je altijd dat je met zo’n ding ineens allerlei spannende dingen te vertellen zou hebben. Maar vaak kon ik niets bedenken. Gewoon beschrijven wat je zag was natuurlijk ook al iets.

En nog veel meer. Eindeloos veel meer.

25 januari 2009

De vormen


‘Die vorm hier, daar hou ik wel van.’
‘Ja? Is dat zo? Waarom dan?’
‘Ik weet het niet, het maakt dat ik blijf kijken.’
‘Zou je dat anders niet doen dan?’
‘Nee, dat nu ook weer niet.’
‘Dat dacht ik al. Kijk, dit vind ik ook mooi.’
‘Maar hier zijn wel veel lijnen.’
‘Dat geeft niet. Die lijnen gaan allemaal ergens naartoe.’
‘Maar je weet nooit waar ze beginnen.’
‘Dat is zo. Maar je kunt altijd proberen ze helemaal te volgen. Tot je niet meer kunt, of tot je opnieuw aan het beginpunt uit komt. Of alleszins het punt waar je begonnen was.’
‘En ga je dat nu proberen misschien?’
‘Ik ben al bezig.’
‘Het valt me nu weer op hoe het licht ook steeds de vormen verandert. En als je nu een foto zou maken, met dit licht, dan zou het er op de foto nog anders uit zien.’
‘Waar is je toestel, dan begin ik er meteen aan.’
‘Daar ligt het.’
‘Soms is het alsof de foto’s dingen zien die je nooit kunt zien of gezien hebt.’
‘Ik kan blijven kijken naar sommige foto’s, en het blijft een mysterie. Zoals die foto daar, tegen de muur. Eerst denk je dat je alles ziet, maar hoe langer je kijkt, hoe minder je ziet.’
‘Wie weet wordt dat ook wel zo bij de foto’s die ik nu maak.’
‘Hier lijkt het alsof oude en nieuwe vormen samenkomen, terwijl ze toch bijna even oud zijn.’
‘Misschien ligt dat gewoon aan de wind. Deze is dichter bij de wind dan die.’
‘Misschien moet je in de wind kunnen staan om daarna te voelen hoe het is om uit de wind te zijn.’
‘Misschien heeft het gewoon met dromen te maken, en is die vorm zo opdat die de andere zou kunnen dromen.’
‘Als dat klopt, dan is de ene vorm bijna ingebakken in de andere. Of voorbestemd voor.’
‘Wanneer ik kijk, zoals nu, dan kan ik alleen maar dat denken ja.’
‘En dit heeft iets met terugkeer te maken. Je zou altijd willen terugkeren als je dat ziet.’
‘Ook met je ogen dicht?’
‘Ook met mijn ogen dicht.’
‘Waar zijn dan de echte vormen? In je hoofd?’
‘Nee, in mijn ogen.’
‘Maar hoe weet je dan waar ze beginnen en waar ze eindigen?’
‘Dat weet je niet.’
‘Deze plek trekt me ook aan, steeds weer.’
‘Wat zie je dan?’
‘Eerst lijkt het alsof het niet klopt, alsof er lijnen verkeerd gelegd zijn of zo. Even lijkt het op een zwart gat, waar het licht in verdwijnt. En na een tijd besef je dat het een rustpunt is, waar je steeds even kunt wachten.’
‘Vroeger dacht ik meer dat het een breuk in de vorm was. Maar jij hebt me anders doen kijken denk ik.’
‘Kun je dan door mijn ogen zien?’
‘Heel af en toe, maar het is moeilijk.’
‘Kijk, hiervan wil ik ook een foto maken. Het ziet eruit als een kwetsbare aarzeling.’
‘Die ene lijn? Je zou er ook een vorm van vermoeidheid in kunnen zien.’
‘Dat hangt ervan af waar je de herinnering ziet. Een lijn kan zichzelf vanbinnen of van vanbuiten herinneren.’
‘En hoe zit het dan hiermee?’
‘Hier zijn er geen lijnen.’
‘En als je heel lang kijkt, zouden ze dan wel komen?’
‘Je kunt altijd proberen.’
‘Dat zal ik doen.’
‘Dat is goed.’

24 januari 2009

Waar zijn de kinderen?

Het zou een gewone vrijdag worden. Tot de berichten binnen kwamen sijpelen. En hoe je dan nog verder moet werken. Hoe je woordverlamd wordt. En hoe alles verder in dat lichaam gebeurt. Hoe het begint te trillen. Hoe het in elkaar krimpt, zoals je je wangen naar binnen kunt zuigen. En je adem en je stem overneemt. Misschien hou je je tranen binnen. Er zijn anderen. Er wordt hier gewerkt. Ergens is er pijn uitgestuurd. Als een hoge golf die ver het strand op gaat, tot voorbij het zandkasteel. Jij bent het zandkasteel. Je ademt weer trager, en er schuift iets van je af. Voor even. Tot het weer terug komt. En zo gaat het door.

Een dag later. In de winkel. Twee mannen voor mij. “In de krant lees ik dat het hele land in shock is. Ben jij dan ook in shock?” Er volgt een gesprek over dat het natuurlijk allemaal erg is, heel erg zelfs, maar dat het daarom nog niet direct het eigen leven beïnvloedt of verandert. Dat het misschien anders zou zijn als je toevallig een van die mensen zou kennen, maar aangezien dat niet het geval is, zal er niet wakker gelegen worden. En dat de dader waarschijnlijk wel weer snel vrij zal komen door procedurefouten. Ik ga snel de winkel weer uit.

Hoe kun je niet voelen? Hoe kun je niet proberen te voelen hoe het zou kunnen zijn als jij in de buurt was geweest? Hoe kun je geen verdriet voelen, enkel voor een ander? Hoe kun je het zomaar naast je neerleggen, enkel omdat het niet onmiddellijk met jou verbonden is, waarmee je lijkt te zeggen dat jij alleen het referentiepunt bent? Waarom is het zo moeilijk om al dat verdriet gewoon even door je heen te laten stromen, zodat het jou raakt, waarna je het weer verder kunt laten stromen? De vragen struikelen over me heen in mijn hoofd. Het is goed dat ik weer buiten ben, en gewoon de wind kan voelen. Nu praten zou niet goed zijn. Ik wil geen grote verklaringen horen. Geen duiding. Alleen aarzeling misschien, en veel stilte. Misschien wil ik heel even tussen mensen staan die niets zeggen, alleen maar zichzelf even naast zich neerleggen. In een traag ritueel. Tot ze doorwaadbaar zijn. En de wind vrij spel krijgt.

Waar zijn de kinderen nu? Ze weigeren in mijn hoofd te komen. Iets zou willen roepen. Ook al heeft iemand jouw adem doen zwijgen, ook al zullen je ogen niet meer kijken, ook al zullen de jaren je niet op jouw weg volgen, verdwijn niet. Het woord dood laat zich niet met hen versmelten. Ook al bewegen jullie niet meer, laat je ten minste dragen door al die armen die nu al die pijn zouden willen kunnen overstijgen, enkel en alleen om jullie nog bij de grens van het leven te houden. Maar ze zijn verder weg dan dat. Zal deze rouw hen nu ooit wel bereiken? Ze zouden het moeten kunnen voelen, daar waar ze zijn. Daar, in de dood, zouden ze minstens moeten kunnen getroost worden.

Verder in de dag. Ik loop de steile straat naar boven. De moeder is druk bezig haar auto schoon te maken. Haar twee kindjes staan op het voetpad mee te kijken. De stofzuiger staat naast de auto. Het snoer loopt naar binnen. Het kleine jongetje staat naast de stofzuiger. Hij ziet me komen. Hij strekt zijn armpje en houdt het snoer zo boven zijn hoofd, zodat ik er onderdoor zou kunnen gaan. De jongen komt ongeveer net boven mijn knie. Ik loop toch maar langs de stofzuiger heen, en we lachen naar elkaar. Eigenlijk had ik het toch moeten doen. Op mijn knieën naast hem onder het snoer door kruipen. Zou dan nog meer gelachen hebben?

In de zaal luister ik naar de geleerde uiteenzettingen. De professor heeft interessante dingen te vertellen, maar hij roept te hard. Even denk ik dat ik liever met de kinderen zou gaan spelen, waar ze ook zijn. Ik kijk rond, maar niemand heeft gezien dat ik dit dacht, wat wel beter is. Maar de onrust blijft ergens in mijn poriën hangen. Er moet gespeeld worden. Er moeten verhalen verteld worden. Waarna de kinderen in slaap kunnen vallen, hier dichtbij. En dan moet er gewaakt worden, en moeten alle monsters op afstand gehouden worden. Zo lang het duurt.

We lopen terug naar de trein. We praten over de ideeën die we heen en weer hoorden gaan door de zaal. Ineens zijn er veel woorden om er nog verder over door te gaan. En terwijl kijk ik of het jongetje er nog is. Hij zit binnen nu denk ik. Misschien zit hij wel te spelen met zijn zusje, terwijl zijn mama vanuit de keuken roept dat ze minder lawaai moeten maken.

21 januari 2009

Het is een hele tijd


Is dat al tien jaar? Die vraag hoorde ik enkele malen de voorbije weken. Ik luister telkens goed naar het antwoord dat ik zelf geef. Ja, het is dit jaar tien jaar. In de zomer weliswaar, nu nog niet. Het rekenen begint. Ja, het is zo.

Soms ontsnapt het even. Soms is het weg. Misschien wil het zo zijn. Gewoon achtergelaten in de tijd. Door genoeg seizoenen heen gegaan om iets anders geworden te zijn. Soms moet ik de beelden ergens vandaan halen. Ze kijken me aan, alsof ik hen wakker maak uit een diepe slaap. Alsof ik over iemand anders praat. Zou je zo kunnen vervellen dat alles gewoon uit jezelf erodeert?

Wanneer is het dan begonnen, en hoe heb je het gemerkt? Een vraag die ondertussen dus bijna tien jaar meegaat. Je wordt bedreven in het antwoord. Niet in het besef van de inhoud van dat antwoord. Veel geluk gehad, zeg je dan. Het is raar hoe je pas na lange tijd echt beseft wat dat betekent. Misschien is daarom deze tijd net voor het zogenaamd écht tien jaar is verwarrend. Dit was de periode net voor. Toen de ziekte al in het lichaam zat en zijn weg zocht. Wanneer het is begonnen? Het is niet te antwoorden. Vanaf wanneer heb je het niet gemerkt, zou misschien de vraag moeten zijn. Vanaf wanneer had je het kunnen merken? Dat was de variant enkel voor eigen gebruik. De periode net voor had alles anders kunnen maken. Veel geluk gehad. Zo is het.

En soms is alles er weer. Misschien steeds meer in de anderen. De anderen die ondertussen ook bezocht zijn door dezelfde ziekte. Enkel sommigen van die anderen hebben geluk gehad. Een geluk dat bijna te groot is voor mij. Net als het ongeluk van al die anderen te groot is. Het wordt gemakkelijker en moeilijker tegelijk. Het is nabijer, de woorden zijn dichterbij, net als de stiltes. Maar de radeloze kwaadheid vermindert niet. Integendeel.

En soms is alles er weer. In het plotse besef van kwetsbaarheid. Bijna niet meer durven om vol vertrouwen de straat over te steken. En uren later nog ineens een rilling krijgen. Hoe dat je ineens op een dag kan overvallen. Het gaat ook wel weer weg. Misschien wel een getransformeerde versie van de angst met terugwerkende kracht die me de eerste jaren op de meest onverwachte momenten overviel.

Dat ik elke dag blij ben dat het een dag extra is. Dat zou ik mezelf zeggen, elke dag. En dat doe ik ook. Soms is er een dag waarop ik het vergeet. Het verwart me, en is aanleiding tot een lichte vermaning. Zou het erg zijn om het een dag te vergeten?

Dat er een verbond gesloten is. Heviger leven, om het leven te eren en zo de adem te voelen diep in mijn buik van wie het niet gehaald heeft. Parallelle levens werden ineens gescheiden, en iets moest doorlopen, in mijn huid. En toch soms vaststellen dat het leven doorgaat. Dat het gewoon kan zijn. Zou het erg zijn dat ook het herdenken van dat nieuw verworven leven ondertussen zoveel seizoenen verder staat? Dat het de cyclus van de aarde heeft doorgemaakt, en nu iets anders geworden is, hoezeer het ook uit dezelfde bouwstoffen bestaat, hoezeer iets nooit echt iets anders kan worden maar altijd een en ondeelbaar is, maar toch een ander uitvloeisel van zichzelf geworden is.

De toekomst was het moeilijkst te verwerven. Plannen maken veroveren op het hier en nu. Het was nooit goed uit te leggen waarom dat zo hondsmoeilijk was. Misschien geeft het niet. Ongemerkt oud worden zou altijd gemakkelijker geweest zijn dan ernaar uitkijken. Maar als je het te lang volhoudt verlies je te veel.

Het lichaam is anders geworden. Gewoon anders geworden. Gewoon geworden. Is gewoon. Je kunt de jaarringen nog zien, maar misschien telt enkel de boom nog.

Het verlangen om trouw te blijven. Ook al wenkt soms het loslaten, ook al lijkt het soms alleen nog maar toen. Toch maar de verhalen vertellen. Ook dat is een vorm van trouw. Misschien is het residu al bijna genoeg. Is verworven in elke beweging, in elke adem, wat daarvoor als een teken van trouw werd ondernomen. Misschien is er daar een thuis gevonden die geen verder zwerven vraagt. Misschien hoeft het leven geen getuigenis meer af te leggen. Misschien is het leven het enige antwoord.

Welk ritueel zal er straks komen, als het dan toch tien jaar is? En zou je daarmee bevestigen dat er een moment was waarop het is begonnen? Het is gezien, zo zegden de woorden toch. De woorden bepaalden het moment voor en na. Misschien moet het ritueel heel lang duren. Alles neerleggen en traag dansen. Vanaf nu, en tot lang daarna. Zodat het niet te weten is. Waardoor die moeilijke vraag ook nooit beantwoord moet worden. En je van het ene in het andere leven kunt blijven schuiven. En met een gerust hart anders kunt worden en toch altijd onveranderlijk kunt blijven.

18 januari 2009

Het namiddaglicht

‘Als je daar zo staat in de deuropening, dan is het alsof ik me alles weer herinner.’
‘Hier zo?’
‘Ja, het heeft met het licht te maken op die plek.’
‘Het zal nu toch wel anders zijn denk ik. Hoewel het eigenlijk niet zoveel uitmaakt.’
‘Denk je dat we ouder geworden zijn?’
‘Laat me eens goed kijken. Ja, we zijn ouder geworden.’
‘Vertel eens iets.’
‘Dat vroeg je vroeger ook altijd al.’
‘Natuurlijk, waarom zou dat veranderen? Het is een van de mooiste vragen die je kunt stellen.’
‘Het is goed om hier terug te zijn. Het lijkt nu alsof ik al die tijd onderweg was. Misschien heb ik dat ook altijd wel geweten, maar wou ik die woorden niet in mijn hoofd. Ik was natuurlijk ook veel op reis. En er was die ziekte. Maar toch is iets van mij wel altijd hier gebleven.’
‘Is dat echt zo? Ik vroeg het me vaak af. Er was wel iets van jou hier gebleven, een soort indruk in de ruimte. Ze was er altijd wel. Maar ik wist niet of dat voor jou ook zo was.’
‘Ja, natuurlijk, wat dacht je nu? Ik kon het alleen niet zeggen.’
‘Ik heb er ook aan gedacht om hier weg te gaan. Maar het bleef bij weglopen, en weer terugkomen.’
‘Ik heb me ooit nog afgevraagd of je te vroeg of te laat in mijn leven bent gekomen. Nu wil ik die vraag niet meer beantwoorden. Er is geen tijd meer om het antwoord niet te willen weten.’
‘Misschien zou ik voor jou wel jonger willen zijn nu. Ik ben een beetje in de war.’
‘Nee, vooral niet. Geen jeugd nu. Er mag alleen nog maar nu zijn, zo lang het nog duurt.’
‘Je was er altijd voor mij, toen ik ziek was. Ik werd weer beter, en iets in mij zei dat ik voor alle anderen verantwoordelijk werd. Iedereen die me lief was moest ik beschermen, in het leven houden.’
‘Ik was toen altijd kwaad op jou omdat je dat zei. Alsof je nog niet voldoende besefte dat je zelf nog in leven was, en weer over anderen begon.’
‘Het ging niet anders. Maar je was niet de enige. Mijn dochter zei hetzelfde, in haar woorden.’
‘Is dat zo? Een slimme meid.’
‘Ze had het wel voor jou trouwens. Ze heeft me ooit verteld dat jij zowat de enige was die me echt in beweging kon krijgen. Ze bedoelde daarmee denk ik dat ik ook domme dingen deed of zo.’
‘Gecontroleerde domheid, dat is altijd al het beste geweest wat ik uit jou kreeg. Maar dat was natuurlijk al veel.’
‘Ben je bang om te sterven?’
‘Wil je dat echt weten? Als ik je antwoord, moet ik het zelf ook zeggen.’
‘Als het niet gaat, moet je niets zeggen.’
‘Het is goed, laat maar. Ja, ik ben bang. Misschien vooral bang voor de tijd die me nog rest. Stel dat ik nu alle dingen zie die ik uit de weg ben gegaan of gemist heb, wat moet ik er dan mee?’
‘Denk je dat er zoveel zijn dan?’
‘Soms denk ik van wel. Af en toe was ik soms bang vroeger voor een soort implosie. Maar ik durfde het nooit toegeven. Alleen aan jou heb ik het ooit gezegd, daar in de tuin. Je had voor me gekookt.’
‘En ik ging er niet al te diep op in. Ik herinner me het nog. Ik schrok heel erg van wat je zei, maar ik dacht dat je niet wilde dat ik er veel over zou vragen.’
‘Dat was inderdaad zo. Je deed net wat je moest doen.’
‘Maar het heeft me wel nooit meer losgelaten.’
‘Dat was niet mijn bedoeling. Maar op een bepaalde manier was het bij jou in goede handen. Beter dan dat kon ik niet.’
‘Het maakte me zo verdrietig, te voelen dat jij daar zoveel verdriet had.’
‘Soms weet je iets, maar kun je alleen maar ervan weggaan. Ook al zou je anders willen, en ook al denk je dat het anders beter zou zijn.’
‘Ik keek altijd graag naar jou. Maar er was iets in je ogen. Ook al keek je naar mij, het was altijd alsof je weg keek. En nu is dat weg. Je ogen zijn rustiger geworden of zo.’
‘Dat zou wel eens kunnen.’
‘Ik had altijd veel tijd nodig om te kijken. Misschien had alles in mij wel altijd veel tijd nodig. Het was er nooit vanzelf. En het leek altijd alsof jij wel tijd had op een of andere manier.’
‘Ja en nee, besef ik nu. Misschien had ik voor mezelf evenveel tijd moeten nemen. Dat zou beter geweest zijn.’
‘En nu?’
‘Het is moeilijk uit te leggen, maar ik denk dat ik nu meer tijd heb, net omdat ik minder tijd over heb. Begrijp je dat?’
‘Ik denk het wel. En ga je dan alles zeggen?’
‘Ik ga het proberen. Maar ook dat heeft tijd nodig.’
‘Ik heb alle tijd.’
‘Dan is het goed. Het is goed allemaal. Geloof je dat?’
‘Ik zal het proberen.’

17 januari 2009

Waar je woont


Soms woon je in je lichaam, en soms niet. Soms ben je er thuis. Soms omringt het je als niet meer dan zijde, in een zachte bries. En soms niet.

Je loopt over de straat. Je bekijkt de spieren, en wat hen vasthoudt of loslaat. Het is te vermoeden waar het vandaan komt. Het vasthouden gaat met vertraging. De tijd die aan het loslaten vooraf gaat. Je kunt alleen die tijd zien. Er wordt reeds een kleine toegift gedaan. Je laat de schouders neer. Als een vlag. En het is zoals het al die tijd had moeten zijn. Het ritme van de stappen verspreidt zich door de verzamelde herinneringen die je lichaam zijn. En resoneert in de bewegende delen. Hoe de ene arm mooi van voor naar achter wiegt. Zoals het zou kunnen horen. Uit zichzelf op zoek naar deze beweging. Zonder enige wil. En de andere arm, even willoos beweegt niet. Hoe het komt, het is niet te weten.

Uitkijken naar de avond. Alle onderdelen van je lichaam netjes uitspreiden. En hopen dat de opgespaarde tijd eruit zal sijpelen. Als was je een gaas. Waar het ook doorheen zou kunnen waaien. Langzaam lijkt wat verlangd werd in beweging te komen. De aarde roept, maar nog net niet hard genoeg. Het lichaam is onmerkbaar overgegaan in een zachte fluistertoon. Je zou die willen koesteren. In de overgang van de avond naar de nacht mag het verdwijnen niet verloren gaan. Je beweegt van de ene naar de andere plaats. Naar waar de nacht huist. Het bed ontvangt je. En wat even weg leek, dringt zich ineens weer op. Het houdt zich weer aan zichzelf vast. En draagt het lichaam op hetzelfde te doen. Als een roestige kramp die het terrein inneemt. Waar komt die vandaan? Zwerft ze over straat, als een dief in de nacht? Slaat ze genadeloos toe, als om iets te bewijzen? Wil ze de achteloosheid aanklagen? Je kunt alleen wachten. De tijd laten passeren. Weten dat ze aan de andere kant van deze nacht nog niet helemaal verdwenen zal zijn. Voor minder dan een residu doet ze het niet. Pas een stuk in de volgende dag overweegt ze om deze plek weer te verlaten. En je kunt alleen maar toekijken, zo lijkt het toch.

Je kijkt naar de handen van die ander, en daarna naar de jouwe. Ze zijn als die aarzelende weg in het landschap. In de zomer is het zand mul. Je kunt er niet snel doorheen. Het is warm als je het betast. En toch. En toch herinnert de weg zich elke voetstap. Elke afdruk leek even snel weer te verdwijnen als hij kwam. En toch. Niets gaat verloren in dit verdwijnen. De zwaartekracht van de tijd likt aan de huid van die handen. Maar het is niet anders. Alleen hier wordt alles bewaard.

Soms is de pijn, daar of daar, een deel van het huis. Soms is ze familie. En soms neemt ze bezit van je gewrichten. Ineens van allemaal. Tot ze je ontheemd achterlaat. Dakloos ben je geworden. Wie naar je kijkt, van op een afstand, zou het nooit kunnen weten. Ben je door de achterdeur buiten geduwd? En hoe kon die indringer je verschalken? Het is niet te lezen in je rimpels. En soms is er de gloed. Na een lange wandeling. Alles heeft bewogen, alle plekken zijn bebloed. Het imperialisme van de gemaskerde tinteling. Je had het daarvoor niet kunnen vermoeden. Dat je meer thuis kon zijn dan enkel tussen de muren. Dat je voor het eerst herkende dat dit de plaats was waar je altijd al wilde zijn. Zonder dat je kon beseffen wat die plaats was. En de gloed kan je ook ontvluchten. Je ziet haar net naast jou. Zo dicht, en toch is het niet te overbruggen. De lijnen schuiven door elkaar. Je zou alle losse stukken weer in elkaar willen duwen, maar het gaat niet. En soms kan ze jou ontvoeren. Ze blinddoekt je, en fluistert in je oor dat je enkel in die onkenbaarheid je ware huis kunt ontmoeten.

De littekens in je huid bewaren de verhalen. Als ze even dreigen te verdwijnen, moet je enkel je vinger leggen op de glanzende deuken in je huid. Er zijn meer woorden daar. Als je alle woorden zou belichten die verspreid zijn over je lichaam dan zou je het zien. Enkel gehuld in woorden ben je bijna te lezen. Wat lijkt op donkere plekken ziet er bij nader inzien uit als niet meer dan woordgewriemel. Tenminste voor wie niet aan het lezen begint. En wie het wel doet, ziet het huis voor het eerst. Telkens weer.

Die plek op je voet. Volgens sommigen is de hele wereld van dat ene lichaam te vatten in de landkaart op die voet. Als men een ronde aarde op een plat vlak kan uitvouwen, moet dat met een lichaam ook gaan. Wat stroomt laat zich niet voelen. Wat niet stroomt wel. Zo zou het zijn. En zo zou het wel eens kunnen zijn. Althans, dat zegt die plek op je voet. Onaangetast voelt ze als een kogel. En zodra die aangeraakt wordt, wordt er ergens een schotbalk opgehaald of een sluis geopend. Je zou kunnen wenen. De opgespaarde ontladingen in je buik zouden bijna naar de oppervlakte kunnen komen. Maar er is nooit tijd genoeg.

14 januari 2009

Wat zit erin voor mij?

In een discussie over ecologie vorige week. “Allemaal goed en wel, maar wat je zegt heeft te maken met morele termen. Zo zul je nooit veel mensen overtuigen. Ik wil weten what’s in it for me. En dan wil ik wel meestappen.” Iets in die aard alleszins. Het is een bijna klassieke discussie. Die ook erg complex is. Wat te denken van die opmerking? Aan de ene kant klopt ze waarschijnlijk grotendeels, aan de andere kant brengt ze me erg in de war en is ze teleurstellend.

De opmerking kwam van iemand die professioneel met communicatie bezig is, en ik hoorde ze al vaak van mensen uit die bedrijvigheid. Hoe moet je een in se niet voor de hand liggende boodschap als het ecologisme aanbrengen? Mensen aanspreken in hun direct belang is een goede toegangspoort. Mensen aanspreken in hun verlangen om vooruit te gaan, in hun verwachting op geruststellende boodschappen, in hun neiging naar veiligheid en aarzeling om te erg te moeten veranderen, het is allemaal logisch. En in veel opzichten zeker ook efficiënt. Je zou bij wijze van spreken kunnen zeggen dat het voor het klimaat zelf in wezen niet uitmaakt op basis van welke motieven mensen hun uitstoot van broeikasgassen verminderen. Het is het resultaat dat telt. Voor de mensen en hun maatschappij maakt het daarentegen natuurlijk wel heel veel uit hoe je die vermindering van uitstoot realiseert, of die wel of niet rechtvaardig verloopt met andere woorden.

Mensen aanspreken op hun direct belang kan in veel gevallen veel efficiënter zijn dan hen tot iets te verplichten of enkel te vertrouwen op goede wil. Hoewel het verhaal over energiebesparing al vele jaren oud is, kwam er pas pakweg de voorbije twee jaar een echte stroomversnelling, mee door de hoge energieprijzen. Mensen gaan rekenen wat het opbrengt om te isoleren of zonnepanelen te leggen, en maken hun rekening met alle fiscale voordelen die ze kunnen krijgen. En op korte tijd is er nu ineens veel mogelijk. Het is dus een goede strategie. Hoewel ook niet helemaal voor 100%. Veel mensen zijn immers geneigd wat ze aan de ene kant besparen, meteen aan de andere kant te compenseren door meer te gebruiken. Iets als: ik heb nu toch een superzuinige wagen, dus kan ik er rustig wat meer mee rijden. Waarmee de nettowinst weer een stuk kleiner wordt.

De manier waarop je de verwachte verandering presenteert, bepaalt dus in grote mate mee of ze succesvol zal verlopen of niet. Sommige maatregelen werken beter dan andere. En de motieven die daarbij worden aangesproken kunnen politiek sneller of trager tot een resultaat leiden. Zo kan het zijn dat landen sneller tot klimaatmaatregelen overgaan als ze de klimaatverandering interpreteren en stilaan ervaren als een ‘veiligheidsprobleem’ dan wanneer het enkel over rechtvaardigheid zou gaan. De veiligheidsstrategie kan dus nuttig zijn, maar daarmee houdt de klimaatverandering niet op eerst en vooral een rechtvaardigheidsprobleem te zijn, misschien wel integendeel.

Maar als je op een meer fundamentele manier naar de ecologische uitdaging kijkt, dan is die ‘wat zit erin voor mij’-benadering toch ook problematisch. Op basis van alles wat we nu weten, is er nood aan een serieuze maatschappelijke omslag als we een mogelijk ontwrichtende klimaatchaos willen vermijden. Emissies van broeikasgassen moeten met 80% of meer gereduceerd worden. En in een maatschappij die tot en met gefocust is op steeds meer produceren en consumeren zal dat niet simpel zijn. Als de persoonlijke meerwaarde enkel spontaan zou worden geïnterpreteerd als: ik wil er voortdurend in materiële zin op vooruit gaan, dan dreigt dat de problemen alleen maar erger te maken. In een ecologisch begrensde wereld bepaalt de invulling van het begrip vrijheid of de vrijheid van anderen al dan niet ingeperkt wordt. Als ik bv. mijzelf de vrijheid toeken om elke dag heel erg veel water te gebruiken, dan blijft er minder water over voor anderen. Die anderen worden daardoor minder vrij, wat fundamenteel onrechtvaardig is. Mensen wijsmaken dat er op geen enkele manier een beperking zal komen op de voortdurende toename van consumptie spreekt hen misschien wel aan in hun ‘wat zit erin voor mij’-gevoel, maar het is intellectueel oneerlijk, en na een tijd zullen mensen ook wel merken dat het zo niet was. Slechte communicatie dus.

Maar het moeilijkst is toch het onderliggend verondersteld mensbeeld. Een mens zou alleen maar een calculerend individu zijn dat rationeel het nut inschat, en op basis daarvan eventueel zijn of haar gedrag aanpast. Dat is alleszins een erg beperkte en in wezen cynische mensvisie. Ze sluit evenwel aan bij onze huidige marktorganisatie. Het is op zich merkwaardig dat in onze consumptiemaatschappij vooral de hebzucht en de na-ijver worden gestimuleerd. Wat in elke religieuze of spirituele traditie als een on-waarde wordt beschouwd, is nu het hoogste goed geworden. Wie even naar de erg zorgwekkende cijfers over het aantal depressies en zelfdodingen kijkt, kan niet anders dan vaststellen dat de ‘rationaliteit’ van dat type markt en mensbeeld niet bepaald tot universeel geluk leidt, integendeel. In een boeddhistische visie bv. zou men zeggen dat het voortdurend ‘ik-streven’ dat in dat consumptiemodel zit vooral voor veel onrust en lijden zorgt, en het gedeeltelijk loslaten daarvan tot meer innerlijke rust. Die visie lijkt wel te kloppen. Zo blijkt telkens weer dat geven, en het zich inzetten voor anderen of voor een ideaal tot een meer diepgaand geluk kan leiden.

Mensen laten zich niet enkel door het nut leiden. Heel veel mensen doen volkomen belangeloos dingen voor anderen, en voelen zich daar goed bij. Wat zit erin voor mij als ik voor mijn terminaal zieke vrouw zou moeten zorgen? Wat zit erin als ik me inzet om het leven van kinderen aan de andere kant van de wereld te verbeteren? Wat zit erin voor mij als ik zuinig omga met energie omdat ik vind dat onze kleinkinderen ook nog een goed leven moeten kunnen hebben? Eigenlijk heel veel, maar het laat zich enkel in heel andere termen dan de gangbare ‘economische’ uitdrukken.

Morele keuzes hebben te maken met het goede willen doen. Dat is in zekere zin altijd min of meer een bijsturing van wat voor de hand liggend is. (Hoewel volgens sommigen ook moreel gedrag heel erg ‘natuurlijk’ is, en niet louter een product van keuzes van de geest.) Maar in het goede doen kan ook veel voldoening zitten. Een stapje terug zetten tegenover de hyperconsumptie is in de gangbare normen iets dat ‘minder’ is, of ‘terug’. Maar je wint er waarschijnlijk een nieuwe vrijheid, en tijd, en rust voor terug, die vooral ‘meer’ is, en dus ook ‘vooruit’. Het gaat dus over waarden. De maatschappelijke verandering die nodig is om de toekomst van onze kleinkinderen te verzekeren is tot op zekere hoogte niet anders te zien als een keuze op basis van waarden. Ik hoorde het wel eens uit iemands mond: “Wat heeft de toekomst ooit voor mij gedaan?” Het ultieme verinnerlijkte cynisme.

Veel mensen zijn vandaag op zoek naar wat spirituele verdieping, naar zinvolheid in hun leven, in een maatschappij die ze vaak als leeg beschouwen. Ze zoeken iets wat met waarden te maken heeft, en ze willen zich ook door waarden laten leiden, omdat ze voelen dat hun dat meer vervulling en rust geeft. Die dimensie is ook ten volle menselijk. Blijven zoeken naar goede eigentijdse manieren om mensen in die dimensie aan te spreken is een waardig antwoord op maatschappelijk cynisme.

11 januari 2009

God Only Knows



Soms weet je: het is nu tijd voor die ene plaat. Alleen daar zou je willen zijn. Alleen die plek kan de pijn verzachten. De woorden komen je tegemoet. Ze weven zich rondom jou. En je zou willen dat ze nooit weggaan. Zolang het nu is.

Je staat te wachten tussen duizenden anderen. Je kijkt, een beetje van op de zijlijn. Daar heeft een klein plekje zich aangediend waar je iets meer kunt ademen. De pijn maakt zich langzaam meester van een oud lijf. Tot er een lichte waas tussen jou en de anderen komt. Als een ongewilde mist. Alsof je mist ooit zou willen? Het geeft niet. Alleen bewegen kan iets redden. Zo is het misschien wel altijd. Het is tijd om te bewegen. Eerst nog heen en weer, en daarna terug. Je weet wat er komt. Het wachten tot iets zich uit je terugtrekt. Onaangekondigd.

Zou het kunnen dat in tijden van koude de melancholie je meer aanraakt? Zou het kunnen dat een hand anders aanvoelt? Zouden er meer verhalen ontsluierd worden? Of is dat alles er de hele tijd, en is het gewoon een kwestie van kijken?

Je staat tussen anderen. Iemand die er niet meer is, is de reden waarom deze mensen hier zijn. Hij is nooit helemaal weg geweest. Zo blijkt. Zou je mogen wenen hier? Zouden de anderen dat ook willen? Of ben jij het alleen, samen met die ene vrouw die achter je staat? Misschien geeft het niet. Dat je zijn lach hebt gekoesterd, sinds hij gestorven is. Dat je ervoor gezorgd hebt dat zijn lach steeds in het huis zou blijven waar hij ooit ook was. Zou je het durven vertellen aan zijn familie? En hoe doe je dat dan?

De seizoenen betasten je handen. Er zijn meer lijnen. Wanneer was het moment tussen voor en na het verschijnen? Zouden de lijnen zich al hebben opgehouden ergens diep in die handen? Zacht fluisterend tegen elkaar. Wachtend op het juiste moment. Zich er al in verheugend dat ze pas later zouden worden opgemerkt. Van wie zijn die handen? Er zijn generaties opgespaard. Ze laten zich beluisteren in de huid.

Herinneringen bewegen langzaam door je heen. Als een trage wals. Soms moet je wachten tot ze zich laten verbeelden. En pas na het beeld of het vertellen over het beeld zie je ze ook. En dan nog. Je ziet je herinnering bewegen in de ogen van die ander die het verhaal even uit je handen neemt. Om het weer terug te geven. En ineens zie je iets wat je al die tijd daarvoor nooit zag.

Je wilt het boek lezen. Het verhaal voorzichtig ontrafelen dat daar op je wacht. Je langzaam laten bezetten. Maar de zinnen lijken te aangekleed. Ze lijken soms te zeer op zinnen uit een boek. Ze zouden iets van zich af mogen laten vallen, nauwelijks hoorbaar. Of moet je lichaam pijnvrij zijn om die zinnen te lezen?

God only knows that we mean well
God knows that we just don’t know how.
But I’ll try to be your light in love
And pray that is enough for now
I’ll try to be your light in love
And pray that is enough for now.

Laat de avond zachtjes komen. Laat de week voorzichtig buiten sluipen. Laat het licht geruisloos in zichzelf verdwijnen om er later even onwaarneembaar weer uit te ontstaan. Laat een traag ritueel de adem in dit huis overnemen. Waarna er iets uit handen kan gegeven worden. Waarna er iets neergelegd kan worden. Laat alles verdwijnen. Zodat het beter herinnerd terug kan keren. Laat de woorden rusten, na een laatste teder gebaar. Dan zal aan de andere kant de nieuwe dag zich met net genoeg schroom aandienen. Zo is het goed.

10 januari 2009

De ikmarkt

Ik lees in een artikel: “Ben jij een sterk merk? Wat is dan jouw merkessentie?” Oeps. Ik loop snel even naar de spiegel om te kijken of ik niet zomaar zonder het te merken veranderd ben in een televisie met plat scherm, een tube dagcrème voor mannen of een koetjesreep. Maar het valt nog mee, dezelfde wat vermoeide kop kijkt me aan in de spiegel. Dat ik net die dag die spiegel met mijn nieuwe ecologisch verantwoorde glasreiniger van het juiste merk heb schoongemaakt helpt natuurlijk bij de bevestiging van wat ik al vermoedde: ik ben er nog.

Terug het bed in om verder te lezen. Het is trouwens niet simpel om te lezen in bed als het heel koud is buiten en de slaapkamer niet verwarmd is, maar dat is weer een andere discussie. Ik lees verder. Het artikel gaat over een cursus in ‘personal branding’. Woew. “Als het goed is kan ik mezelf straks met een pakkende ‘elevator pitch’ presenteren. Dat betekent dat ik in een lift kan stappen en dat ik vóór die op de achtste etage is aan mijn liftgenoten heb uitgelegd wie ik ben en waar ik voor sta.” De lesgeefster legt uit: “Als producten een sterk merk kunnen zijn, waarom zouden personen het dan niet kunnen zijn. (…) Door personal branding leer je jezelf als merk neerzetten, waarbij je je persoonlijkheid, kennis en ervaring gebruikt om je te onderscheiden van anderen.”

O jee, mijn hoofd begint te tollen. Die lift. Hoe zit dat nu eigenlijk? Ik neem eigenlijk nooit de lift, tenzij het moet. Had ik mezelf net opgevoed om altijd en overal de trap te nemen, om zo volop aan mijn conditie te werken, en dan blijkt dat ik zo de kans ga missen op onder meer die droomjob die in mijn schoot zou vallen als tijdens de trip in de lift net tegenover mij die persoon staat die die job in de aanbieding heeft en die ook spontaan aan mij zou geven na mijn pakkende elevator pitch. En wat doe je trouwens als er maar drie verdiepingen zijn in het gebouw? Moet je dan aan diezelfde persoon zeggen dat je even de lift stillegt omdat je promopraatje toch wel een liftduur van acht verdiepingen vergt? En hoe weet je van tevoren of de lift snel of traag zal gaan?

In een sneltreinvaart scan ik mijn geheugen – doen alsof ik een computer ben helpt misschien – op zoek naar liftervaringen. Heb ik ooit al eens de aandrift gevoeld om aan mijn liftgenoten te vertellen welk merk ik ben? Andere aandriften waren er misschien wel, maar die heb ik natuurlijk niet laten merken, wat ook iets zegt over mijn merk, merkt u het al?

Hoe moet ik dat trouwens doen, mezelf ‘neerzetten’ als merk? Ik stap terug uit bed, en loop weer naar de badkamer. Daar is ook een staande spiegel, waarin ik me helemaal kan zien. Die is handig voor als je uit de douche stapt, kun je ineens zien of je niet stiekem iemand anders geworden bent, wat meestal behoorlijk meevalt, maar ook dat is een andere discussie. Ik ga op verschillende manieren staan voor de spiegel, telkens na een licht nonchalante aanloop, om dan te checken of ik mezelf op een manier neerzet waaruit een merk zou spreken. Er gebeurt helemaal niets.

Weer maar naar bed dus. Misschien moet ik eerst maar eens het merk in mezelf zoeken. De moderne communicatietechnologieën kunnen me misschien helpen. Ik sta weer op en ga op mijn feesboekprofiel zoeken wat anderen over mij zeggen: most punctual, best public speaker, most powerful. Jaja, dat zal wel…

De vragen blijven door mijn hoofd razen. Hoe weet je nu op welke markt je jezelf moet neerzetten? En hoe kan ik dat zien aan de persoon die tegenover mij zou staan in de lift? Misschien is zij inderdaad op zoek naar de ideale persoon voor een job als controleur van de gereedschapskist die astronauten meenemen voor hun ruimtewandeling. In dat geval zou de mij toegedichte punctualiteit goed zijn qua positionering. Maar misschien zoekt zij vooral een man die haar ’s nachts zachtjes in slaap wiegt nadat hij iets ondeugends in haar oor heeft gefluisterd wanneer ze niet kan slapen omdat ze te zeer ligt te piekeren over haar personal branding. In dat geval heeft ze nood aan andere kwaliteiten, die ik misschien wel bezit, vooral op oneven dagen. Maar als ik dan zou zeggen dat ik punctueel ben, al tussen verdieping een en twee, zou de rit naar de achtste wel eens heel lang kunnen duren, en in pijnlijke stilte verlopen. Misschien zoekt ze een man die met haar wil gaan winkelen, en trefzeker kan zeggen welk mantelpakje of lingeriesetje haar het beste staat. Zo’n man moet goed kunnen zwijgen, en enkel de juiste woorden op het juiste moment uit zijn hand kunnen toveren. Wie weet pas ik ook wel in dat profiel, maar spontaan op een vrouw afstappen, jezelf voor haar neerzetten, en zeggen dat je graag haar lingerie zou willen beoordelen, is niet noodzakelijk bevorderlijk voor de feestvreugde in de lift.

Dat ik het niet moeilijker moet maken dan het is, zeg ik tegen mezelf. Ondertussen is de nacht al stevig gevorderd. Het is blijkbaar nog kouder geworden buiten, want de auto’s raken niet meer gestart, maak ik op uit de nachtgeluiden. Maar goed, niet moeilijker, wat betekent dat? Er zijn vele ikken in mij. Welke ik moet ik nu eigenlijk op de markt brengen? Ze veranderen namelijk elke dag. In het algemeen kun je zeggen dat het leven drassig is, zelden overzichtelijk, maar daarom misschien ook draaglijk. Maar voor de uit de lucht uitgespaarde ruimte die ikzelf ben is dat niet echt anders. Het is me daar een toestand in mijn hoofd en lijf… Gelukkig herkennen de meeste anderen me normaal gezien wel. Ze spreken me meestal toch met dezelfde naam aan, of knikken als ze me tegenkomen. Daaruit kan ik opmaken dat er wel degelijk een soort van ik bestaat die ook ergens in hun hoofd conceptueel aanwezig is. Een verheugende vaststelling. Misschien moet ik bij mijn vrienden een marktonderzoek doen, om zo te weten te komen of ik als een merk te reconstrueren ben.

Als ik nog langer zou nadenken nu, zie ik er morgenvroeg helemaal als een slagveld uit, wat ook niet goed is voor de personal branding. Dit wordt niets. Ik wil helemaal geen merk zijn. Gewoon mezelf, een beetje morsig, ontsnappend aan consistentie, verward door verlangens en rafelige inzichten, met momenten van aarzelende vrede, dat moet maar goed genoeg zijn. Misschien moet ik me wel voornemen om toch maar af en toe de lift te nemen. Bij voorkeur dan naar de achtste verdieping. En als er een vrouw tegenover me staat, zal ik misschien gewoon glimlachen, en dan zie ik wel wat er gebeurt. De marktwaarde daarvan is behoorlijk nihil. Gelukkig maar.

08 januari 2009

De rivier


‘Waar ben je?’
‘Ik zit hier. Ik kijk naar haar. Hoe ze slaapt. Kom je niet even bij me zitten?’
‘Ja, dat is goed. Doe je dat meer? Hier komen zitten?’
‘Soms wel. Soms is het nodig, en nu is het soms.’
‘Wat zie je dan?’
‘Misschien vooral dat ze er is. Ik wou snel naar huis komen, om te zien of ze er nog wel was.’
‘Waarom zou ze dan weg zijn?’
‘Ik weet het niet. Dat kan natuurlijk niet, jij bent er. Het overviel me ineens. Daar waar ik was, werd ik verdrietig. Dat was wel goed, op een bepaalde manier. We waren daar om aan iemand terug te denken. En het kwam als een golf over me.’
‘Had je dat dan niet verwacht?’
‘Ik wist niet wat er zou gebeuren. Ik keek rond, en het was precies alsof ik de enige was. Wat wel niet zo geweest zal zijn. Maar toch.’
‘Denk je dan ook aan jezelf?’
‘Nee, niet direct. Het is zo verwarrend. Waarom gaat het ene leven door, en het andere niet? Je zou dat zo allemaal een beetje in volgorde willen kunnen zetten. Maar dat gaat niet echt. De ene tijd gaat door, en de andere niet. Je bent verder gegaan met je eigen leven, en soms vergeet je zelfs wat er toen was. En dan ineens komt alles van dat andere leven op je af. Toen is er iets gestopt, en nu voel je dat een stukje daarvan helemaal niet is gestopt. Ik kan het niet uitleggen denk ik.’
‘Je kon toch alleen maar je eigen leven vasthouden? En dat heb je gedaan. Dat was al zoveel.’
‘Ik zal er wel nooit helemaal aan wennen waarschijnlijk. Misschien is het wel gewoon goed dat het me allemaal zo raakt nu. Ik kwam buiten daar, en ik dacht alleen: ik moet naar huis, kijken of ze er nog is.’
‘Voor ze ging slapen had ze het nog over jou. Dat je haar een verhaal verteld had. Ze begreep het niet helemaal, maar het was wel heel spannend. Ze vroeg me of je voor mij soms ook een verhaal vertelt.’
‘En je hebt toch ja gezegd hopelijk?’
‘Natuurlijk, wat dacht je.’
‘Ze ligt daar zo breed. Alsof de hele wereld van haar is.’
‘Vroeger kroop je soms helemaal in elkaar als jij sliep. Alsof je je moest beschermen tegen iets. Ook als het warm was.’
‘Ik heb nooit gekund wat zij kan. Het verbaast me daarom nog meer altijd, dat zij het wel kan. En zo vanzelfsprekend. Waar zou dat vandaan komen?’
‘Misschien loopt er een rivier door haar, en zitten wij gewoon op de oever te kijken.’
‘Dat is mooi. Stel je voor dat het zo was, en dat je dat helemaal zou kunnen vertrouwen. Dan zou toch alles goed komen.’
‘Je moet niet zo bang zijn. Je doet het goed.’
‘Soms wil ik hier blijven wachten, en alle monsters tegenhouden die hier zouden kunnen komen. ’s Morgens zou ik dan aan haar vragen of er monsters waren onder het bed. En dan zou ze me verbaasd aankijken. Welke monsters? Hier zijn helemaal geen monsters.’
‘Maar jij moet toch ooit ook slapen. Je kunt niet alle monsters tegenhouden.’
‘Nee, dat is zo. Het zou ook niet goed zijn natuurlijk. Ik heb veel geleerd van de mijne.’
‘Soms denk ik dat die onrust bij jou nooit over zal gaan.’
‘Misschien niet, dat klopt. Het is wat het is. Soms wil je iemand het hele leven kunnen geven. Alleen maar dat.’
‘Ja. Maar je mag er tegelijk niet over nadenken. Want anders ontglipt het je.’
‘Als ik over de straat loop, verstijf ik soms ineens helemaal. Als ik iets zie dat gevaarlijk is of zo. Of als ik ineens bedenk dat die bus die zo dicht bij me voorbij rijdt mij zou kunnen raken. Vroeger had ik dat nooit.’
‘Misschien zie je meer nu.’
‘De mensen zien er kwetsbaarder uit dan vroeger. Je ziet telkens dat hoopje leven dat samenvalt in die ene persoon. En hoe die zich daar precies niet van bewust is. Maar je ziet dat wel, en je zou iets willen roepen soms. En soms wil je alleen maar kijken. Er is zoveel leven, en het wordt niet genoeg gezien, of zo.’
‘Weet je, als ik naar jou kijk, dan is het soms alsof je elke dag opnieuw ontdekt dat je leeft. Elke dag opnieuw, als een kind. Vol verwondering.’
‘Soms kijk ik in de spiegel, en dan vraag ik me af hoe dat allemaal kan. Dan zie ik die adem, en die gedachten die door dat hoofd gaan. En die ogen. Op een of andere wijze zie ik mezelf niet meer, maar iets dat daarachter ligt.’
‘En als je haar daar zo ziet liggen?’
‘Dan zie ik alleen haar. Het verwart me, en stelt me gerust.’
‘Het is goed. Laten we gewoon nog wat blijven zitten hier.’
‘Ja, dat is goed. Het komt wel weer goed voor vandaag.’

04 januari 2009

Wat donker was

De kleine jongen staat naast zijn vader in de donkere kamer. Er zijn rituelen. Misschien enkel een vorm van veredelde techniek. Ze dienen alleszins in de juiste volgorde te worden verricht. Er moeten voldoende belichte foto’s onder het zwarte doosje klaar liggen vooraleer ze in het ontwikkelbad mogen.

Het oude papier heeft meer tijd nodig. Het beeld verschijnt trager, maar er lijkt meer diepte in te zitten. De vader neemt de belichte foto’s met een hoopje en steekt steeds de eerste achter de laatste, en gaat zo enkele keren rond tot ze allemaal ontwikkeld zijn. Zo gaan er enkele minuten voorbij. Vanaf het stopbad gaan ze over naar de jongen.

Later zal er ander papier komen. Om snel te werken. Een ontwikkeltijd van een of twee minuten. Er zijn twee fixeerbaden, en daarna nog een spoelbad. Ze moeten overal steeds voldoende in beweging blijven. Na deze eerste behandeling is er nog een tweede spoelbad. Waarin het water ronddraait. En daarna is er de droger. Een praktisch apparaat met rollen. Beter dan de vroegere droogpers, toen het oude papier nog werd gebruikt. De jongen staat stilaan ook aan het ontwikkelbad. Vier foto’s naast elkaar. En later staat hij ook aan de vergroter. En alleen in de donkere kamer.

Maar nu nog niet. Op het oude papier kun je de gevoelige laag voelen. Het papier trekt vaak een beetje krom. Er zijn vierkante doosjes van Ilford. Wit met een donkerbruin etiket. Nummers 1 tot 4. De vader heeft een handig doosje gemaakt om snel het juiste fotopapier te kunnen nemen. De jongen moet ze op de achterkant stempelen, voor ze het ontwikkelbad in gaan. Zo kunnen ze later netjes weer samengebracht worden.

Er zijn aangepaste technieken om de speciale kast open te schuiven. Je moet weten hoe je aan de schuiven moet trekken. Je moet weten in welke schuif papier zit, en waar de lenzen van de vergroter. Lege doosjes worden linksonder opgestapeld. Ze kunnen later altijd nog van pas komen. Om mee te spelen, om schroefjes in te bewaren. Het zijn toch stevige doosjes, die kun je niet zomaar weggooien. Er zijn technieken om de negatieven stofvrij te maken. Er zijn technieken voor de belichting.

Er is vingergevoel dat moet ontwikkeld worden. Bij de belichting kun je voelen of het zal lukken of niet. Net zoals je bij het maken van de foto zou moeten kunnen weten of het zal lukken of niet met die instelling.

De jongen heeft alles ooit ook geleerd. Met het oudste papier beginnen. Prutsen tot het lukt. Hoewel, veel prutsen mag niet. Het moet eigenlijk ineens goed zijn. De jongen wil liever foto’s met meer contrast. De vader vertelt dat er voor het ontwikkelen van films steeds meer nivellerende ontwikkelaar wordt gebruikt, waardoor alle negatieven een beetje meer naar elkaar toegroeien. De vader gebruikt vooral nummer 2, soms 3, af en toe 1. De jongen gebruikt vooral 3, soms 4, af en toe 2, nooit 1.

Er wordt veel gezwegen. De radio staat wel aan. Soms wordt er op de deur geklopt. Uit een wereld daarbuiten, minstens twee deuren verder. Dat het tijd is om te komen eten of zo. Naar die andere wereld overgaan is steeds weer wennen voor de ogen. En tussen de soep en de patatten moeten de foto’s nog even van bad verlegd worden.

Alles is er nog. De rituelen. De jongen zou er zo weer in kunnen stappen. Naadloos aansluiten bij wat toen heel even eeuwig leek. Maar het nooit was. De plaats in de donkere kamer veranderde. Het papier veranderde. De kleurenfoto’s namen het terrein in. De jongen groeide. En toch, het zou kunnen, kon het maar. Alsof de tijd gestopt zou zijn bij het barietpapier. Het PE-papier zou er niet geweest zijn.

Alleen de jongen is er nog. Het is tijd om iets op te ruimen. De oude chemicaliën moeten weg. Het oude papier gaat weg. De doosjes zijn er nog. Er was altijd al een overschot aan vierkant papier nummer 1, en dat heeft de tijd niet uitgewist. Want niets mocht zomaar weggegooid worden.

Waarom is het zo moeilijk de lege doosjes nu ook uit te ruimen? Het lijkt een kleine misdaad. Waar gaan ze naartoe? Komen ze in iemands handen terecht? Iemand die niet weet dat zelfs zo’n leeg doosje met een vorm van eerbied moet behandeld worden? De herinneringen zijn achtergebleven in de lege doosjes. Zoveel doosjes zwijgen, verspreid over de nummers 2 en 3. Een beetje zoeken en overmoed, in nummer 4. En misschien lichte teleurstelling, of iets wat niet kon worden overgedragen in nummer 1.

De jongen loopt verloren in de man die hij nu verondersteld wordt te zijn. Er zijn zoveel stemmen in zijn hoofd. Ze zeggen iets over loslaten en bijhouden. Zoals dat hoort, een discussie met de geijkte woorden. Er is nog veel ruimte naast de woorden. Misschien bewegen de handen daar. Ze verlangen naar iets. Zal het altijd te laat en te vroeg tegelijk zijn?

03 januari 2009

Hoe kalm


Hoe zal het zijn, de film van het boek waar je zo van hield? Een lichte angst neemt het over. Misschien wil je de beelden liever niet zien. Misschien wil je de beelden in je hoofd voor jezelf houden. Ze niet leggen naast de beelden die je zult gaan zien.

Pas door de film te zien, zie je wat je in je hoofd ziet. Zo is het ook. Je leest veel meer details dan een film kan laten zien. En tegelijk heeft het beeld in je hoofd bij het lezen veel minder details. De personages zijn zoals je ze zag in je hoofd, ongeveer toch. De school ziet eruit zoals je dacht. Het parkje ook. Maar de omgeving is veel voller. En er zijn meer kleuren dan in je hoofd. Zou dat willen zeggen dat je leest in zwart-wit? Of zou je hoogstens tot aan enkele pastelkleuren komen? Om geen fellere kleuren te riskeren naast de woorden? Zou je een landschap bij het lezen zien als een podium bij een toneelstuk in een theater, met alleen die attributen die nodig zijn? Alsof de rest van de wereld is weggegomd?

Hoe blijft een boek in je hoofd hangen? Je kunt iedereen zeggen dat je dat boek zo mooi vond, tot ze vragen om te vertellen wat er gebeurt in het boek. En het is er niet meer. Je weet nog hoe je je voelde tijdens het lezen van het boek. Je weet nog hoe je niet wilde stoppen met lezen. Maar al die fragmenten, waar zijn ze naartoe? Tot je weer in het boek zou gaan kijken, en je merkt dat je hele passages nog herkent, dat je weet welke zin zal volgen na de zin die je leest. Zodra je het boek weer sluit, is het weg. Misschien openen de beelden van de film het boek opnieuw. Je weet weer wat het personage dacht op dat moment in het boek, ook al zie je het niet in de film.

Je kunt jezelf niet ontboeken tijdens de film. De woorden hebben iets in je huid gegrift. Het laat zich niet voelen, meestal, maar het is niet weg, nooit meer weg. Je kijkt naar de beelden, en je ziet soms de woorden. Ze verschijnen op het scherm, tussen jou en de film in. Soms is het alsof je je daardoor veiliger voelt, met meer kleren klaar voor de koude. Soms zou je willen dat je ogen naakt zijn, zonder woorden.

Je weet nooit wanneer je zult geroerd worden. Zodra je binnen zit, komen de zinnen terug. Je weet wat er waarschijnlijk zal komen, en je vermoedt dat dat of dat een moeilijk moment zou kunnen worden. En toch is het anders. De eerste tranen kunnen al binnen de eerste tien minuten komen.

Het is een mooie film. Hoe zou je dat verder uitleggen als iemand het zou vragen? Zou je niet iets zeggen over het boek, zonder dat je het beseft? Wat te zeggen als er gevraagd wordt of je het boek of de film verkiest? Wat ook gebeurt, nog voor je de filmzaal uit bent. En hoe onbeholpen je je dan voelt.

Nooit goed geweest in snel iets zeggen na een film. Sommige mensen kunnen dat, of doen dat. Onmiddellijk is er een mening klaar. Het voelt altijd verkeerd aan. Als je je langzaam overgeeft aan iets dat jou inneemt, dan kun je enkel heel langzaam terugkomen naar de normale wereld. Misschien kunnen andere mensen dat beter. Of het te geloven is, is niet zo duidelijk. Misschien is het beter om alleen naar de film te gaan. Misschien is het beter al donker buiten als je de zaal verlaat. Zodat je je nog even kunt hullen in de donkerte en maar langzaam naar het licht moet gaan. Zou dat ook willen zeggen dat woorden bij het licht horen?

Een zin in een bespreking van een boek in de krant. Dat je jezelf altijd meer identificeert met een personage dat iets is dat jij zou willen zijn, liever dan met een personage dat is zoals je bent. Soms betrap je jezelf erop, dat je je afvraagt wat jij zou doen. En meteen is het alsof je iets doet wat niet mag, want je zou alleen maar mogen kijken. Misschien is het wel niet zo erg. Misschien mag je verdwijnen in de ruimte van het verhaal. Maar is dat dan meer in het boek dan in de film, of omgekeerd? Of is dat enkel in de ruimte die het verhaal in jouw lichaam heeft ingenomen, met de kleuren en de woorden zoals ze enkel daar zijn?

Het is goed zo. Dat kwam na het lezen van het boek. Het is goed zo. Dat kwam na het zien van de film.

01 januari 2009

Nieuwjaarswens 2009


Je kijkt naar je hand
Weerspiegeld in het water
Ergens tussen die twee beelden
Kun je verdwijnen in wat is

Je kijkt naar de huid
En wat ze zich herinnert
Bij de onvermoede rand van de tijd
En de sporen van wat aan te raken is

Je kijkt naar de woorden
En de ruimte tot aan de dingen
De onzegbare grens
En dat het nooit over zal gaan

Je kijkt naar de rivier
Waar het dragen begint
Het is niet te weten
Er is alleen het verlangen


jan

Over de grens

Op weg naar het feest. Door een koud landschap fietsen. Het landschap links van mij laat zich strelen door een zachte mist. Rechts van mij rijden de treinen voorbij. Het is nog net deze kant van het jaar. Zoeken naar het juiste ritme. De twee meisjes voor mij rijden rustig taterend over de hele breedte van het fietspad. Zou ik voorbij gaan, om het voorziene ritme aan te houden? Of zal ik hun gesprek niet verstoren en even rustig achter hen blijven rijden? Waarom eigenlijk niet? Het landschap wordt er alleen mooier van. Er is nog een beetje licht dat zich langzaam terugtrekt. Waar gaat dat licht naartoe? Of er een linie is waar het licht zich achter kan verschuilen zolang dat nodig zou zijn? Straks, aan de andere kant van wat kantelt kan het licht zich weer ontrollen. De verhalen huizen hier ook ergens. Misschien wachten ze in de groeven van de akkers hier. Ze hebben alle tijd.

In dit licht lijken de huizen meer huis te zijn. Uit de ruimte zijn plekken uitgespaard. Omringd door lijnen. Binnen die lijnen kan de warmte vermoed worden. Er is genoeg verwachting daar om naar terug te keren, of om er niet van weg te willen gaan, de koude nacht in. Ogen kijken door het raam naar buiten. Waar de grens is tussen hier en daar is op dit moment niet te betwijfelen.

Het bewegen vergeten. Alsof het een stilstaand vooruitglijden zou zijn. En langzaam alle plekken van het lichaam verkennen. Waar wordt het koud. Waar zijn er spieren die zichzelf los zouden mogen laten. Hoe dit alles te zien is vanuit het landschap. En even is er een niets. Bijna zoals dat ene moment wanneer je in de donkere tunnel onder de weg, ergens in het midden, heel even buiten het bereik valt van het licht achter en voor jou. Heel even in het luchtledige. Heel even niet onderweg naar of vluchtend van.

Er is een gesprek over die ene seconde die aan de tijd zal worden toegevoegd. En waar komt die dan bij? Als je zou gaan liggen in het landschap, dat nu buiten is, ergens tussen de lijnen, en je zou wachten tot er alleen nog jouw adem is, zou die dan heel even stokken om iets toe te voegen? Zou er in dat ene moment een wonderlijk inzicht te betasten zijn? Zou iets in jou aangeraakt worden door de verhalen die anders aan zichzelf genoeg hebben?

Het landschap schrikt op van gekleurd licht en harde knallen. Iets klopt hier niet. Je zou de goedkeuring moeten vragen aan het landschap. Eerst je handen op de aarde leggen. Misschien zelfs je lippen, waarbij je niet kunt zien wie wie beademt. En pas daarna geluid maken.

Als het lawaai voorbij is, zou je de huizen kunnen horen. Ze zoemen zachtjes. Ze houden zichzelf bij elkaar en koesteren hun uit de ruimte zijn.

Aan de andere kant. Er is iets gekanteld. Al liet het zich niet voelen. Het moet gedacht worden.

Het feest is voorbij. De beweging trekt zich weer op gang. Er rijden geen meisjes voor mij op het fietspad. De mist omarmt me. Het landschap fluistert de woorden in mijn oor die alleen voor mij bestemd zijn. Er is een huis dat op me wacht. Of dat zo is, weet je nooit. Het zou een kwestie van geloof kunnen zijn. Iets van wit heeft zich neergelaten op de aarde. De wielen draaien behoedzaam. Tot aan de deur. Alles lijkt nog hier. Zou de sleutel ineens niet meer passen? Zou de rest van het huis zich van de gevel bevrijd hebben? Even wachten voor de sleutel traag wordt omgedraaid. Alles is er nog.