10 september 2014

Een blauwe fiets

Soms is een beeld breekbaar. Al zou je niet echt uit kunnen leggen waarom.

Je wilt de straat oversteken. Er komt een meisje op een blauwe fiets aan. De fiets lijkt nog een heel klein beetje te groot voor haar. De blauwe fiets is retro, en dus hip. Ze rijdt traag en voorzichtig. In haar ogen is er iets. Is ze een beetje bang? Is er iets gebeurd daarnet, op school? Heeft een of andere jongen iets lelijks tegen haar gezegd, terwijl ze hoopte op het tegenovergestelde? Ziet ze er een beetje tegenop om naar huis te gaan, om een of andere reden? Ze draait links de andere straat in, en wuift nog even naar de mevrouw van de apotheek. Ze fietst verder, ze lijkt zo alleen, zo kwetsbaar.

Misschien is het helemaal niet zo. Misschien is ze wel kwaad. Misschien rijdt ze voor de eerste dag op die grote blauwe fiets. Meer niet.

Of misschien is er nog meer.

Je weet het niet.

En even denk je: wat zou ik graag voor haar de tijd stilleggen, zodat ze rustig verder kan groeien, zo snel of zo traag ze zelf verkiest. En die grote boze wereld, die moet maar wachten.

En in een flits is het alsof je het zou kunnen zien, wie ze zal worden. Even zie je de jonge meid die ze zal worden. Een beetje stoer en brutaal, maar breekbaar vanbinnen. Je ziet hoe ze ruzie maakt met haar mama. Moeder en dochter lijken een beetje te veel op elkaar, en dat weten ze allebei. Ze vechten met hun dromen. Je ziet hoe ze groot wordt. Een vrouw, al is het nog aarzelend. Een beetje onwennig nog, maar ook met ogen die veel verhalen dragen, ogen die weten. En ineens staat ze op een foto te glimmen, met een mooie man aan haar zijde. Wat is ze gelukkig. Het duurt even voor er een kind komt. Misschien gaat het moeilijk, misschien twijfelt ze. Daar is haar mooie dikke buik.

Daar stoppen de beelden.

Daar duizel je een beetje.

Even denk je: wat zal ze kwaad zijn, als ze ontdekt wat een knoeiboel de grote mensen van die mooie planeet gemaakt hebben.

Een stem in je hoofd zegt wat velen je zouden zeggen nu: je mag niet negatief zijn, je moet hoop hebben. Je moet.

Hopen en moeten gaan niet helemaal samen, denk je.

Even denk je aan mensen die geïrriteerd het journaal uitzetten als er een bericht komt over het klimaat dat op hol begint te slaan, omdat ze het niet willen weten, omdat ze niet willen verstoord worden in hun gemakzucht. En je denkt: wie is er eigenlijk negatief?

En je denkt: kun je nu niet gewoon al dat gedoe laten voor wat het is, kun je die woorden niet uit de tekst laten, kun je niet alleen denken aan de geweldige vrouw die dat meisje zal worden?

Je zou het zo graag.

Je zou zo graag met je brede rug in de wind gaan staan, en zeggen: hier, uit de wind, kun je rustig groot worden, en alles komt goed. Maar zo breed is je rug niet.

Maar je wenst het haar wel toe. Dat er iemand is voor haar. Iemand die warm en veilig is, alsof er daar geen wind is. Iemand die zegt: alles komt goed. Iemand die de verhalen vertelt. Steeds opnieuw.

Ze komt er wel, denk je. Ze zal er wel het beste van maken. Maar ze zal ook wel kwaad zijn, misschien wel nog meer dan jij was, toen. Maar dat mag allemaal wel.

En wat weet je er eigenlijk van? Wie ben jij?

Al het goede voor haar, dat zou je wel willen. Meer weet je niet, meer ben je niet. Dat is al iets voor vandaag.

Je ziet hoe ze afdraait. Ze is verdwenen uit het stukje wereld dat jij kunt zien, nu.

Misschien komt ze op dit moment wel opgewekt en bijna zingend binnenlopen thuis, en roept ze: mama, mama, kijk wat we vandaag op school gemaakt hebben!

Dat is een mooie gedachte, denk je.

Je draait de sleutel om en stapt naar binnen.

Geen opmerkingen: