27 januari 2015

Iets met de schouders

Gebeurtenissen.

De trein zit behoorlijk vol. Je gaat op het trapje zitten. Net binnen, daar waar het warm is. Een mevrouw wil naast jou komen zitten. Ze voelt eerst, en legt dan een krant naast je, daar waar ze wil gaan zitten. Ze zegt dat het anders te koud zal zijn. Jij zegt dat ze natuurlijk ook altijd op jouw schoot kan komen zitten. Zij zegt: u weet niet welk onheil u daarmee over u heen zou roepen. Jij zegt: het is maar tot in Leuven hoor. Dat woord onheil is wel mooi, denk je. De mevrouw blijft toch maar op haar krant zitten. Er is nog een glimlach als je uitstapt.

Iemand komt je zeggen: je gedichtje was wel erg mooi dit jaar. Je doet je best om niet te laten zien hoe verlegen je bent.

Lijstjes en lijstjes en lijstjes. Soms neem je je voor om ineens zoveel mogelijk puntjes op je lijstje na elkaar af te werken. Soms had je je dat willen voornemen. Stap voor stap, er blijft nog een enkel lijstje over.

Rare dromen.

Sommige mensen kunnen blijkbaar niet meer dan een enkele zin lezen in een mail. Wat er daarna komt, is te ver, of zoiets.

Iemand heeft de rode draad in je stukjes ontdekt. Het zou de vrouw zijn. Daar kun je mee leven.

Je weet nog altijd niet goed hoe dat moet, hoe jij het zou moeten doen, nieuwjaarsrecepties. (Eigenlijk valt het meestal wel behoorlijk mee, zegt een stem in je. Je gaat toch overal handjes geven en zo, en babbeltjes doen, je komt allerlei dingen te weten, je laat hier en daar de juiste dingen vallen in het gesprek, en dat soort dingen.) (Misschien is het een competentie die je nog verder moet ontwikkelen.)

Je komt de winkel binnen. De mooie mevrouw van de winkel staat ineens achter je, en roept: boe! Een welkomstboe, als het ware. Je geeft haar een welkomstkus terug. Winkelen kan toch fijn zijn.

(Allerlei kanten van je lijf kraken. Iets met de schouders. En met de rest ook, eigenlijk.)

Iets met ogen, en herinneringen.

Je hebt afgesproken met iemand. Je bent er natuurlijk weer veel te vroeg. Je doet je best om soepel en professioneel te staan wachten, alsof je dat zomaar zou kunnen.

Een ontroerend mooie muziekdocumentaire. Over de oude blueszanger. En zijn gitaar. En de vibrato die hij met zijn pols maakt. Je pinkt een traan weg.

(Onheilspellend bericht. Voor een of ander feest in de nabije toekomst. Iemand zegt je dat er eventueel verrassingen zouden kunnen komen. Daar was je niet op voorbereid.)

Een mooi gesprek. Met heel veel mensen en drukte om je heen. Maar het geeft niet, het is goed.

In dat ene kwartiertje, van het station tot thuis, denk je wel een keer of tien, na allerlei kleine dingetjes: wat zijn mensen toch egoïstisch eigenlijk… Wil dat zeggen dat je oud wordt?

Een mevrouw is op zoek naar iemand met dezelfde naam als jij. Je hebt blijkbaar een naamgenoot die in een bepaald bedrijf heeft gewerkt waar jij nooit werkte. Je krijgt een mail van die mevrouw. Je antwoordt dat jij niet die Jan bent. Op zondagavond krijg je een telefoon, van dezelfde mevrouw, zo blijkt. Ze is nog steeds op zoek. Je zegt dat je haar jammer genoeg niet kunt helpen. Je legt haar uit dat jij er ook niet aan kunt doen dat je zo’n banale naam hebt. (Je had ook Sigiswald Vanovernederheembeek kunnen heten, wat gelukkig niet het geval is.) Ze lijkt een beetje teleurgesteld door je antwoord. Je hoopt voor haar dat ze de enige echte Jan zal vinden. Je hoopt voor hen dat het het begin zal worden van een overrompelend romantisch verhaal. (Voor alle zekerheid ga je nog eens door je geheugen, een quickscan, om zeker te zijn dat je wel degelijk nooit in dat bedrijf hebt gewerkt. Quod non.)

Kleine gaten kunnen grote gevolgen hebben. In je broek, boven de rechterbroekzak, zit nog zo’n klein zakje. Misschien moesten de cowboys daar oorspronkelijk hun kleingeld of zo bewaren, je weet het niet. Jij bewaart daar je fietssleuteltjes. Twee fietsen, twee sleuteltjes. De aanwezigheid van die sleuteltjes, en vooral de – onaanvaardbaar! – vaststelling dat broeken kunnen verslijten door diverse vormen van wrijving hebben ervoor gezorgd dat in dat zakje een gaatje is verschenen. En ergens onderweg, op weg naar een nieuwjaarsreceptie – zie je wel, dat je niet de juiste competenties hebt! – moet dat kleine sleuteltje, door de bewegingen van je benen, als het ware uit dat kleine zakje, door dat gaatje gekropen zijn, de wijde wereld in. Je bent gelukkig met de andere fiets, maar toch. Een lichte paniek slaat toe. Je beseft ineens dat je nog een reservesleuteltje hebt, en je weet waar het zou moeten liggen. Je spreekt jezelf toe met rationele argumenten, dat je die fiets al meer dan vijftien jaar hebt, en dat het de eerste keer is dat je een sleuteltje verliest. Dat moet nog meevallen, statistisch gezien. Maar toch. Het besef dat je nu geen reservesleuteltje meer hebt, leidt een dag lang tot een onbehaaglijk gevoel. Imminent danger, of zoiets. Tot je ineens denkt: ja maar Jean, je zou toch kunnen proberen om een reservesleuteltje te laten bijmaken bij de sleutelmaker? Nieuwe twijfel. Zal die niet meteen zeggen: maar mijnheer, zo’n fietssleuteltje, denkt u nu echt dat we zoiets kunnen bijmaken. Na het werk, op weg naar huis, denk je: toch maar eens proberen. Je stapt de winkel binnen, soepel en professioneel. Achteloos haal je het sleuteltje uit je broekzak, alsof het de normaalste sleutelmaakvraag is. En, ja! Even later sta je weer op straat, met een nieuw reservesleuteltje. Je bent intens gelukkig. Of zoiets.

1 opmerking:

Pierre zei

Nieuwjaarsrecepties liggen me ook niet echt, Jan :-)