22 juli 2016

De volle maan was er

‘Dit had ik al lang graag eens willen doen. Maar ik durfde het niet te vragen.’
‘Waarom niet? Vertrouw je me niet dan?’
‘Toch wel, denk ik. Het is anders, zo praten. En dat wou ik wel, eigenlijk.’
‘Je moet niet altijd bang zijn. Is niet nodig.’
‘Jij ook niet.’
‘Ssssjjjjttt.’
‘Heb je de volle maan gezien van de week?’
‘Ja, natuurlijk.’
‘Er was ook een volle maan in het boek dat ik nu aan het lezen ben. Een vrouw die droomt over een volle maan. Een heel breekbare volle maan.’
‘Ik denk dat je de volle maan niet mag aanraken, want dan zou die verpulveren, voor onze ogen.’
‘Mag je er alleen maar naar kijken dan?’
‘Ja. En erover dromen.’
‘Doe jij dat dan?’
‘Als ik over mijn dromen praat, verpulveren ze misschien ook wel.’
‘Je mag ze straks in mijn oor fluisteren.’
‘Dat weet ik nog niet.’
‘Ik droomde over jouw handen. Min of meer toch. In die droom liep ik over straat. Het was warm. Ik zag mezelf in de etalages, en ik schrok van het beeld. Ik wou ineens weg, weer naar huis. Maar ik wist niet zeker waar dat was, en hoe ik moest lopen. En toen dacht ik aan jouw handen, ik probeerde me het beeld te herinneren van jouw handen.’
‘En lukte het?’
‘Ik denk het wel.’
‘Soms ben ik bang van de tijd. Ik jaag mezelf op, zo vaak. Om de tijd niet te voelen. Alsof ik eraan zou kunnen ontsnappen. Alsof ik op een pechstrook van de tijd zou kunnen gaan staan. Om meer tijd te hebben, of zoiets.’
‘Meer tijd hebben om niet in de tijd te moeten zijn. Is dat het?’
‘Ja, dat denk ik wel.’
‘Ben je nooit bang dan dat je ineens zult merken dat de tijd aan jou voorbij is gegaan? Dat je nog wel roept, maar dat niemand je hoort?’
‘Ja, natuurlijk.’
‘Heb je gevonden wat je zocht?’
‘Wat denk je?’
‘Zeg het maar.’
‘Nee, ik ga niet zeggen wat jij al weet. Je wist het altijd al.’
‘Is dat zo?’
‘Ja. Begrijp je nu waarom ik deed wat ik deed?’
‘Ik begreep dat toen ook al.’
‘Ik weet het, ik wist het. Maar dat weten was te veel.’
‘Het maakte me zo opstandig toen. En machteloos.’
‘Je had er niets aan kunnen veranderen, denk ik.’
‘Ik weet het niet.’
‘Ik kon het niet.’
‘Ik kon zo eindeloos kwaad zijn op die littekens. Je kon doen wat je wou: vechten als een leeuw, proberen door een muur te lopen, nadenken tot je hoofd begon te kraken, hopen dat je aan een andere kant van de tijd zou terechtkomen. En eigenlijk lukte dat maar een beetje.’
‘Hoe jij vocht, dat was eigenlijk wel mooi. Ik kon je dat niet zeggen.’
‘Waarom niet?’
‘Iets met de volle maan, denk ik.’
‘Hoe gaan we dat nu doen met dat oud worden?’
‘Volgens mij zijn we al oud.’
‘Wil dat zeggen dat daarmee de vraag beantwoord is?’
‘Nee, dat je me de vraag moet stellen zonder me een vraag te stellen.’
‘Nog altijd.’
‘Wat dacht je?’

Geen opmerkingen: