21 juli 2016

Het is een begin

De vakantie beginnen met een concert, het is goed. Bach. Je bent in goed gezelschap. En dat ene stuk dat ze speelt, die mevrouw op het podium. Het gaat al een eeuwigheid met je mee. En je gaat er altijd weer terug naartoe. Je denkt aan iemand, terwijl ze het speelt. En het is goed.

Een mooie middag. Je zoekt het volgens jou enige koele plekje van de stad op. Er is nog iemand die hetzelfde dacht.

Je verhalen. Heb je niet te veel gepraat? Je schrikt een beetje van de verhalen. Als je ze hardop hoort, klinken ze nog anders. Je bent een beetje verlegen. En een beetje machteloos. En een beetje gewoon rustig. Of zoiets.

Je went er niet goed aan. Niet eigenlijk. De mensen die weg zijn, vertrokken naar ergens, daar. Ze blijven een tijd weg. Ver van hier, waar jij bent. (Rituelen worden stiekem uitgevoerd.)

(Je bent altijd een beetje bang bij het begin van de vakantie. Wat er met je lichaam zal gebeuren, die eerste dagen. Iets met jezelf uit handen geven. Sommigen zouden zeggen dat je daar niet altijd erg goed in bent.)

(Die eerste dagen denk je nog altijd dat je dingen moet ‘doen’. Je begint dus al maar met een lijstje van nuttige dingen die je zou kunnen doen in de volgende weken. Stiekem natuurlijk, niemand ziet het.)

(Alleen thuis zijn, en jezelf een beetje in de weg lopen, dat is educatief verantwoord.)

De krant gewoon uitlezen. Tot ze uit is. Niet tot wanneer het tijd is om te vertrekken.

Toch al maar meteen enkele nuttige dingen doen, en streepjes zetten op een lijstje. (Stiekem natuurlijk, niemand ziet het.)

Even de stad in om foto’s te maken. Je blijft staan om te kijken naar iets dat bij de zomer hoort. Misschien mag het wel.

(Beseffen dat je moe bent. Eigenlijk.)

Op het terras dat ene boek uitlezen. (Het eerste van de vakantie.) Beetje verward gevoel. Je had er zoveel van verwacht. En het is goed, om allerlei redenen. Maar je had het zo graag beter gevonden, denk je. Het maakt je onrustig. Je bekijkt nog een lang gesprek met de schrijfster, alsof dat je een soort vonk zou geven. Het gebeurt niet. (Misschien beslis je alsnog om er een stukje over te schrijven, maar het zou kunnen van niet.)

Daarna begin je aan die dichtbundel. Binnen een aantal weken zal ze in een literair panel zitten dat jij organiseert. Je leest haar gedichten. Iets sprankelt in je ogen terwijl je leest. Wat is ze goed.

Verhalen van de vorige dag blijven nog door je hoofd gaan. Je bladert nog even in een boek, leest sommige stukken opnieuw, om beter te begrijpen. (Wat had je daarover nu weer met jezelf afgesproken?)

Je denkt aan dingen die je nu in een brief zou schrijven. (Of misschien niet.)

Je staat bij het raam, en kijkt naar alle plekken daar. Elke daar waar iemand is. (Je wuift even, of zoiets.)

(De woorden komen trager, iets moeizamer. Misschien is dat wel goed.)

Herinneringen over zomers. (Telkens begin je in je hoofd te tellen hoeveel jaar het geleden is. Je schrikt een beetje.) Denken aan handen.

Nieuwe afspraken maken voor bezoekjes.

Ergens de volgende dagen zal het andere ritme de dingen overnemen.

Geen opmerkingen: