13 mei 2018

Waar het ons brengt

‘Ik ben blij dat je gebleven bent.’
‘Misschien was het wel tijd. Na al die tijd. Dat is wel tweemaal tijd na elkaar.’
‘Hoor je de tijd buiten?’
‘Hoe?’
‘Luister maar. Het is bijna stil. Het klinkt als uitgezuiverde tijd. En in het donker zie je dat nog beter.’
‘Ik hoor en zie het.’
‘Het is ook bijna helemaal donker hier, je kunt nog net de woorden zien.’
‘En jou zie ik ook.’
‘Misschien weet ik wel niet meer goed hoe je dat doet, een nachtgesprek.’
‘Je bent toch bezig? Je lijkt me best volleerd te zijn.’
‘Waar was je bang voor eigenlijk?’
‘Dat weet je wel, denk ik. Jij ziet alles. Dat was het.’
‘Oei.’
‘Ik had altijd al het gevoel dat ik me voor jou niet kon verstoppen. En misschien wou ik dat wel. Dacht ik.’
‘Hielp het?’
‘Niet echt. Maar ik heb wel gevonden wat ik op dat moment zocht. En dat zou ik bij jou niet gevonden hebben.’
‘Ik denk dat je gelijk hebt.’
‘Misschien was ik nog niet in jouw seizoen toen. Nu wel, denk ik. Hopelijk ben jij er nog.’
‘Ik hield wel van die gesprekken na middernacht. De dingen die alleen dan mochten gezegd worden.’
‘Ik eigenlijk ook, maar ik wou het niet toegeven aan mezelf. Ik was niet goed voor jou, toen.’
‘Als jij het zegt.’
‘Ik zag eigenlijk wel waar je kwetsbaar was, maar misschien wou ik niet echt naar je toe komen, naar jouw kant van het bed. Om het maar even in dat beeld te zeggen.’
‘Ik was ook wel bang. Vertrouwde mezelf niet zo goed. Soms viel ik samen met mijn litteken, nu denk ik dat het beter zie, meer vanop een afstand.’
‘Het spijt me, dat het toen niet anders was.’
‘Dat weet ik. Je had het misschien op een andere manier duidelijk kunnen maken, maar ik weet het.’
‘Je hebt gelijk.’
‘Ik wou soms ook iemand zijn voor jou die ik niet kon zijn, maar die ik wel wou zijn voor jou. En dat maakte dat ik me nog minder veilig voelde.’
‘Misschien wou ik dat niet zien. Ik wou dat je iemand was, of misschien wel iets was, voor mij. Ik kon soms niet verder zien dan wat ik wou of verlangde. En jij was niet het antwoord dat ik verwachtte. Als ik echt naar jou keek, moest ik ook naar mezelf kijken. Dat weet ik nu.’
‘Soms was ik kwaad op mezelf. Op de tijd. Op wat er gebeurd was. Op wat het met mijn lichaam heeft gedaan. Misschien schaamde ik me voor jou, op een of andere manier. Voelde ik me tekortschieten ten opzichte van wie ik dacht te moeten zijn voor jou. En nu weet ik dat dat geen zin heeft. Ook al is het gehavend, het is een goed lichaam.’
‘Dat is echt zo, weet je dat? Ik zie het beter nu.’
‘Dank je. En jij?’
‘Wat?’
‘Ben je thuisgekomen?’
‘Hoe bedoel je?’
‘Ik zag je vaak vluchten.’
‘Dat kende ik het best.’
‘Doe je het nog?’
‘Soms niet meer. Misschien ben ik daarom wel hier.’
‘De nacht is stil genoeg om te blijven.’
‘Tot ik wegga.’
‘Maar misschien is het dan al morgen.’
‘Laten we doen alsof we niet weten hoe laat het is. Alsof we in een gat in de tijd zijn.’
‘Een niemandsland in de tijd.’
‘Misschien is dat wel onze plek.’
‘Sssjjjjttt. Niets meer zeggen even.’
‘…’

Geen opmerkingen: