22 juni 2025

Aan deze kant van het nu


Misschien is er een moment.

Net dat ene moment dat je in de lucht stil hangt.

Even gewichtloos.

Tot de schommel weer in de beweging terugkeert.

Misschien verlang je naar dat moment.

Tussen twee seizoenen.

Alsof je daar dan zou kunnen zijn.

Ook al weet je.

Het moment kan zich niet losmaken van de tijd.

Voor en nu en na, ze zijn allemaal hier.

Iets in het kantelen maakt je verdrietig.

Telkens weer.

Misschien had je dagen moeten zitten, en kijken, om er beter te zijn.

In dat niet-moment.

En misschien was het goed, zoals het was.

Misschien heb je gevierd.

Toen je naar het verlangen keek.

En de rivier bij je bleef.

Misschien is dat moment, dat niet-moment, in je.

Wacht het op zien, gezien.

En wat je zou troosten.

Je zag de handen.

Je zag de plek.

Misschien mag het water.

Waar iemand je een verhaal vertelde.

En de dingen zich neerleggen.

En de tijd voor en nu en na is.

Misschien deed je genoeg.

Was het er al.

Iets in het kantelen maakt je moe.

Ook al wacht het rusten op je.

Om in dit hier te zijn, hoef je niet weg te gaan.

Wat nu nog daar lijkt, is al hier, misschien.

Het wacht.

Er is nog iets met de kinderen, denk je.

En de verhalen.

Je blijft, in dat verdwijnen, in dat terugkeren.

 

20 juni 2025

Het kantelt bijna


 

(Hoe de week overleven, je vraagt het je af. Er lijkt zoveel. Je zou elke dag moeten kunnen uitrekken of zo. Lege plekken toevoegen. Zo zal het niet zijn.)

(De hele tijd bewust van alle dingen die je zou moeten doen. Je probeert te denken in vakjes. Eerst dit, afwerken, en dan dat. En al die andere dingen even daar laten, niet hier. Zoiets.)

De week begint. Je bent nog een beetje vol van het bijzondere weekend. Die duizenden mensen.

(En je wilt ook alleen zijn. Met niets, alleen maar tijd. Niemand die iets vraagt.)

Onderweg naar de commissie. De trein heeft vertraging. Je kijkt naar het landschap. (Je bent landschap.)

Ergens op de elfde verdieping. De commissie. Je hebt de rapporten gelezen, de commissieverslagen. Je wilt vooral het gesprek laten bewegen, de vragen stellen die zich aandienen. (Het voelt soms een beetje onbeleefd, ze werken zo hard.) De gesprekken zijn een beetje als een rivier, en dat is wel goed.

(De middagpauze gebruiken om snel nog enkele dingen te doen.)

En verder in de rivier. Een andere, dezelfde.

Je hebt nog enkele uren voor de volgende vergadering, je blijft in dezelfde stad. (Normaal doe je dat niet. Je hebt met jezelf iets afgesproken, zo zal het zijn.) Even die boekhandel bezoeken. Een bank zoeken in het park. Krant lezen. Kijken naar de mama’s en papa’s die met hun kinderen bezig zijn in het speeltuintje. Even praten met de journalist die voorbij wandelt. Een plekje gaan zoeken waar je alleen kunt zitten, uiteindelijk op het perron, om gewoon wat te lezen.

De avondvergadering. (De stroopwafeltjes helpen, denk je.)

De trein draagt je.

Een andere dag. (Die twee afspraken zijn geschrapt, dat seminarie heb je afgezegd. Ruimte.)

(Eerst even je lijstje herschikken. Alle dingen erop zetten, zodat je ze kunt zien. Zodat je vakjes kunt maken.)

De dingen spreiden zich een beetje uit. (De rivier ademt.)

(Niet denken aan wat je zou kunnen verlangen.)

Een gesprekje. Je zag haar al zo lang niet meer. Je krijgt te horen wat er aan de hand was. Het maakt je verdrietig. (Je voelt je een beetje schuldig, omdat je er niet was voor haar, ook al wist je niet wat er gebeurd was.) Het ontroert je, hoe ze over hem praat, hij die er niet meer is.

Het boek ophalen, boodschappen doen.

De avondvergadering. Je probeert goed te luisteren. (Iets is altijd moeilijk in deze vergadering.) Je probeert met je woorden iets als een klein pad te openen. (Iets als een trage weg, misschien.)

Napraten voor de deur. Nee, je gaat niet meer om iets te gaan drinken. We komen elkaar overal tegen, zegt ze. Dat maakt me gelukkig, zeg je.

(Weer een diepe nacht.)

Een andere dag. Weer op weg voor een dag commissie. De trein heeft vertraging, je mist de aansluiting. Je arriveert een half uur te laat. Ze stellen zich voor. (Ze lijken een beetje zenuwachtig.) Je probeert met je woorden een lijn te trekken, een spoor misschien, waarrond je zou kunnen dansen. (Het woord dansen zouden ze misschien niet willen, denk je.)

Tussendoor de laatste dingen doen voor de vergadering de volgende dag.

Je wacht op de trein terug. Daar een beetje verder woont een vriendin. (Je moet haar nog altijd antwoorden, besef je. Je moet een plekje maken, om dan rustig een antwoord te laten komen, denk je.)

Je haalt de muziek op in de winkel. (Je wachtte al een tijdje op die ene plaat. Je kiest tegelijk het cadeau voor je vrienden.)

Je probeert wat werk in te halen. (Je denkt aan iemand. Aan dat plekje waar jullie naartoe zouden gaan, ooit, als deel van je jaar. Misschien moet je er morgen even langs lopen, dan is het alsof je dat plekje zomaar even aan jezelf zou kunnen toevoegen. Als een verhaal, een belofte.)

Een andere dag. Op weg naar de vergadering die je mag voorzitten. In je hoofd zet je alle dingen op een rijtje. (Iemand belde af, je probeert haar dingen in je hoofd voor te bereiden.)

Alles loopt netjes zoals je wou. (Het is boeiend, denk je. Je bent een beetje trots, eigenlijk.)

De trein. (Even tussen.)

Het doet goed, gewoon bij je collega’s kunnen zijn.

Op tijd terug. Je vertrekt naar het trefmoment, van die andere commissie waar je in zit. Je maakt een kleine omweg. Om die plek met het uitzicht te zien. Je maakt een foto. (Een belofte.)

Je kijkt naar de mensen, luistert naar de lezing, zoekt een plaatsje om wat te eten. Een mooi gesprek over mosterd. Je bent blij voor iemand. (Iets met opera.)

Je wandelt de berg naar beneden, je bent thuis. (Je hebt de week overleefd.)

Een andere dag. Je houdt van de ochtendkoelte.

Alleen op het werk. De ruimte is voor jou uitgespreid. Je kunt vrij bewegen. Alleen de poetsmevrouw zal even komen, zoals elke dag. (Ze houdt van haar ritme, denk je.)

(Kijk, die plek, zeg je.)

Je knutselt de vrijdagtekst in elkaar, met voorzichtige bewegingen.

(Je bent weer zo dicht bij het kantelmoment gekomen, besef je, zoals elk jaar. Alsof je weer niet genoeg leegte hebt kunnen vinden om je er echt op voor te bereiden. Je laat het, het is. De volgende dag is er nog.)

Ze zijn nog klein, in het potje. Je geeft ze water. Je ziet de druppels. (Je zegt iets. Het is.)

08 juni 2025

Iets met vaders


Handen van vaders, handen van grootvaders.

Je herinnert je nog, net voor je grootvader zou sterven. Hoe hij zei dat zijn handen zo koud waren. Je herinnert je nog, hoe de handen van je vader langzaam stuk leken te gaan. Ze hadden allebei een leven met hun handen gewerkt.

Je probeert iets te begrijpen van je eigen handen.

Hoe zouden ze geweest zijn als vaderhanden?

Je zult het nooit weten.

Waar zouden ze zich thuis voelen?

Misschien heb je woordhanden. Dat zou kunnen.

Vader is een ingewikkeld woord. Vader is een groot woord. Voor jouw handen.

Waar zou het moeten wonen?

Misschien hoef je het niet te weten.

Misschien is vader een plek waar je naartoe kunt gaan.

Misschien kun je daar gewoon even gaan staan, wanneer niemand kijkt.

En misschien kun je zo leren om te blijven, in je handen.

En zo een plek maken die uit de wind is. En iemand zou die plek kunnen zien, en het je zeggen.

Er zijn mensen die het je mogen zeggen, dat ze het zien.

Zo rivier je verder.

Het woord is zo groot. Het is het woord dat anderen mogen hebben.

Maar ook in afwezigheid kun je zijn. De plek waar het woord niet hoeft te komen. En dat je dan gewoon mag kijken.

Misschien is vader een jas waarin je je kunt hullen. Om te blijven.

Als kind deed je dat graag, je hand steken in de warme jaszak van je grootvader. En zo samen op stap.

Stel je voor dat je een vader had gehad die je had uitgelegd wat het betekent om een vader te zijn. (Zelfs die zin is al ingewikkeld.)

Misschien is jouw jaszak ook wel warm, al een hele tijd. En is het genoeg dat te aanvaarden.

Je kijkt naar wat anderen zeggen, je kijkt naar de woorden.

Misschien zul je nooit weten hoe je in een woord kunt zijn, en is dat niet erg.

Er is je dochter die er niet is, die er is. Je vertelt over haar, en anderen kunnen haar zien. Misschien zien ze daarin meer van jou dan je zelf ooit zult kunnen zien. En dat is een geschenk.

Het geschenk kun je zien.

Je mag blijven zitten, wanneer ze dat zeggen, zeggen ze.

En er is iemand die zegt dat je haar familie bent. En jij zegt tegen haar dat je zult blijven, altijd.

Misschien hoef je de vraag niet te stellen om ze te horen. Misschien hoef je niet te antwoorden om het antwoord te zien.

Misschien mag verhalen vertellen ook.

Iemand zei je ooit dat je vertelt met je handen.

Het is.