16 augustus 2025

Die week, toen en nu


De dag beweegt traag, zo lijkt het. De nacht was rusteloos.

(Nadien denk je, wat je zo onrustig maakt, wat het moet geraakt hebben, onder je huid. Het kind dat je wilt beschermen. Het kind dat je was.)

Je kijkt naar de plant op je tafel. Het is al dagen bezig, het trage sterven, zo lijkt het. Je hebt al alles geprobeerd, denk je. (Je zou al je liefde willen inzetten of zo, om dit falen, ook dit falen, te vermijden.)

(Je moet kijken, denk je. Hoe onder je huid, na de beving, de golven zich verplaatsen, door je heen moeten. Misschien is dat het.)

Hoe verdrietig je bent.

Ergens in de nacht denk je: dit is ook het moment van het jaar, dit is de week. (Nu zesentwintig jaar geleden.)

Een andere dag. Iets van de rusteloosheid heeft zich teruggetrokken. Het is goed. (Je zou dichter bij de rivier willen zijn, maar die wacht wel op jou.)

Je zegt iets aan de plant op je tafel.

(De brief zal komen, een van de dagen. Je zult weer moeten beslissen, of ze dat ding nog een jaar langer moeten bewaren voor jou, daar in die ijskast. Je hebt schrik van het antwoorden. Het zou gemakkelijker zijn om niet na te denken, gewoon snel betalen, zodat je niet meer kunt antwoorden op een vraag. Het maakt je een beetje rusteloos.)

Je leest het boek uit. Je blijft het aanraken, heel voorzichtig, nog even, het mag duren.

Je maakt je klaar voor je afspraak. Je kijkt er naar uit. (Misschien ben je een beetje bang van de warmte, misschien zal het gewoon meevallen, als je er niet aan denkt. Misschien is het wel goed dat jullie niet naar die andere stad zullen gaan.)

(Een stem die onder het wateroppervlak beweegt en tegen je spreekt. Iets is ingewikkeld aan dit weggaan, zoals al die keren, al die jaren. Je weet nooit vooraf hoe het zal lopen. Je hebt geen zin in die stem.)

Ze is er al. Een mooi gesprek, het ontroert je. Er waren nog veel dingen die je had willen vertellen, denk je. Maar het is goed. Het eten was lekker. (Wat zal er gebeuren? Zal het goed gaan?)

De film. Je zou alleen maar willen kijken, hier zijn, in dit nu, denk je. (Het gaat niet goed, denk je.)

(Je buik wil niet zomaar hier en nu zijn, dat is het verhaal. Een stem.)

Je loopt nog met haar mee naar het station, zoals je altijd doet. (…) Je zou in dit hier en nu willen zijn. (…) Het is niet.

(Iets met schaamte, kwaadheid, frustratie.) (…) (En de tijd die het zal duren, de hele nacht.) (Je mag niet hier en nu zijn, iets van jou zal altijd toen zijn.)

Aan de andere kant van de nacht. Je kijkt naar jezelf in de spiegel. Zo aan de huidbuitenkant ziet je buik er niet anders uit dan anders.

(Elke dag opnieuw beginnen, dat kun je ook.) (Wat gisteren was, was gisteren, nu is gewoon opnieuw nu. Je kunt blijven oefenen in mildheid.)

De ramen schoonmaken, zoals je je had voorgenomen. (Het zal weer niet perfect zijn, je zult weer een beetje falen, het is niet erg.)

Toch nog een boek bij halen.

(Onderhuids lijkt iets nog te haperen, ergens.)

Op weg naar de vergadering, in de andere stad. Een rustig gesprek in de trein. (Je luistert naar je stem, die zich rustig neerlegt in zichzelf.) Een goede vergadering. Terug in een heel warme trein. Kijken naar de mensen onderweg. (Blij dat je weer thuis bent.)

(Iets hapert nog steeds, die avond. Die boekbespreking moet nog even wachten.)

Een warme nacht.

De volgende ochtend. (Hoe zit het met het haperen? Zal het vandaag wel gewoon goed gaan?)

(Volg gewoon de rivier in je, denk je, het komt wel goed.)

Je haalt haar op aan de trein. Je bent blij haar te zien. (Dit is nu en hier, hier begint het, telkens weer.)

In het museum. Dit keer heb je meer tijd om alles traag te zien. De fascinerende vrouw, bij het begin van de tentoonstelling. Hoe ze daar staat, misschien is ze een mysterie, ook voor zichzelf. Een foto maken van de lijst met de tekening is niet zo eenvoudig, door de spiegeling. (Er is gelukkig ook een kaart met de vrouw in het rood en haar zwarte hoed.)

De dag beweegt rustig verder, je bent terug in je huid, denk je. (Je bent blij.)

Je kijkt naar de plant. (Er is een kans dat hij het zal halen, hoop je. Wachten in het hier en nu.)

(Toen. Toen hoorde je dat je ziek was. Pas later zou je echt beseffen hoe fout het had kunnen gaan. De dagen van dit moment, elk jaar, ze wachten op jouw ritueel, denk je. En dat is goed. Dat je mag eren dat je in dit leven mocht blijven.)

(Met afstand. Denk aan de buik als een handicap. Je bent niet je handicap.)

Een andere dag. Je bent ook blij met een hele dag helemaal alleen thuis. Je zult je stem niet horen.

Je werkt de bespreking van het boek af. Je beantwoordt de mails die nog wachtten. (Die nota mag nog even wachten.) Je gaat even liggen. Je begint in het nieuwe boek.

(De rivier is weer dichtbij.)

Die avond werk je de nota af. (Zo hoef je op je scherm niet te zien hoe de ene dictator de rode loper uitrolt voor de andere. Alleen al het idee maakt je misselijk.) Je krijgt een bericht van je zus, dat je snel moet kijken naar de streaming. Je ziet je nicht staan zingen en dansen, in het koor bij die band, op het grote festival. (Je bent zo blij en trots haar te zien.) Je stuurt haar een berichtje.

In je droom heb je een gesprek met Bob Dylan. Je zegt hem dat je zijn fototoestel nog terug moet geven. Hij zegt dat dat wel goed komt, want jullie zijn vrienden.

Een andere dag. Boodschappen doen. Straks je vrienden ontvangen.

(Je moet nadenken over wat je zult antwoorden op de brief, die ondertussen op je tafel ligt.)

(Zou het kunnen dat de plant er heel voorzichtig een beetje beter uit begint te zien?)

(Elke dag is er een hier en nu.)

Geen opmerkingen: