02 augustus 2025

Toch een beetje


Je denkt nog aan de vorige avond. Iets met zuiver water, en veel babyverhalen. (En het falen.)

Een nieuwe week. Een eerste overleg. Afspraken, dingen die nog ver weg zijn.

Je kijkt op je scherm naar de uitvaartdienst. Het ontroert je erg, de verhalen. (En je denkt na over hoe jij zou willen sterven. En iets met ruimte.)

Een tweede overleg. Een fijn gesprek. Een zorg die mee gedragen wordt.

(En je wacht nog steeds op die tekst die je al had willen kunnen doorsturen. Je begrijpt het natuurlijk, en je zult het wel oplossen, en het zal wel goed komen. En tegelijk begrijp je het niet, denk je, als je eerlijk bent. Het zal wel goed komen, dus.) (Het ritme van de ene zorgt voor het ritme van de ander.)

Een andere dag.

(En nog iets met de tekst.)

Je brengt de eerste twee ladingen boeken weg. (Nieuwe meeteenheid: een fietskar boeken.) Je overleeft het. Het voelt goed. Ze zijn blij.

Op weg om een vriendin te bezoeken. (Zou het nu wel of niet regenen? Gegokt op niet.) Denken aan verhalen die zich mogen aanbieden.

Daar zit ze. Je bent blij haar te zien. Je vraagt aan de mevrouw van het café die de koffies komt brengen wie zij denkt dat van jullie het twee het latte-type is. Zij, zegt ze. (Jij bent blijkbaar meer het Americano-type. Een mens leert elke dag iets bij.) Mooi gesprek. (Waarom maakt haar ene vraag je zo zenuwachtig?) En iets over mooiere woorden bedenken voor minder fijne medische ingrepen.

Onderweg nog een bezoekje aan die boekhandel. En in het thuisstation arriveren met een fikse regenbui, die ook snel weer voorbij is.

Een andere dag. Je werkt verder aan het uitruimen van de boekenkast. (Volhouden, Jean.) En zo raak je alle boeken nog eens aan, ze zijn blij.

Je leest je boek uit. Het raakt je erg diep. Je weet eerst nog niet goed waarom juist. Tot je een uur na je laatste pagina koude rillingen krijgt, gevolgd door tranen. Iets heeft zich genesteld in je.

Zoals gewoonlijk heb je schrik om aan je bespreking van het boek te beginnen. (Zal het wel lukken om iets zinnigs te zeggen? Wie ben je om dat te doen?) Je tekst is klaar. (Je vermoedt dat er niemand op zal reageren. Je vergist je. Hoe mooi dat is voor dat boek, denk je.)

Een andere dag. De laatste boekenspurt. (Iemand zou kunnen zeggen dat je niet veel meer doet dan stapels boeken verplaatsen. Het is toch anders, denk je. Toch een beetje. Iets van wat je wilde doen zal misschien wel lukken. Toch een beetje.)

(Tussendoor volg je het nieuws van over de oceaan. De zieke geest van de oranje man blijft je verbijsteren, woest maken. De enige schade waarover hij kan denken is die die anderen zogenaamd aan zijn persoon veroorzaken. De levenslange schade aan levens van jonge vrouwen die misbruikt worden is in zijn universum niet eens een seconde aandacht waard. De enige reden waarom hij kwaad is op een ander roofdier is dat die zijn jonge vrouwelijke medewerkers zou ‘gestolen’ hebben. Je ziet de beelden van de familieleden van een van de slachtoffers, ze weten met hun verontwaardiging en pijn geen blijf. Je ziet de advocate van de vrouwen die het overleefden. Je voelt wat er – weer maar eens – gebeurt. Woest.)

Je haalt je zus op aan het station. Eerst even bijpraten en dan breng je haar naar het hotel.

In de vooravond haal je je zus weer op, om samen naar het festival te gaan. Het is een beetje spannend, je was nog niet eerder op dat festival. (En, zal het regenen, en hoe hard.)

Jullie staan klaar voor het eerste optreden. Je neef komt mee op het podium. Je bent zo trots.

Je hoort nog mooie dingen die avond. De drie vrouwen in het kleine zaaltje, de mysterieuze vrouw op het grote podium die de hele tijd bozer lijkt te kijken dan haar muziek klinkt.

Jullie nemen afscheid van je neef, die de nacht in rijdt, een lange rit weer naar huis.

Een andere dag. Je brengt nog drie ladingen boeken weg. In de winkel herken je al enkele van je boeken, klaar voor een tweede leven. (Je bent blij dat het je gelukt is, misschien ben je een heel klein beetje trots.)

Rustig gaan eten met je zus. Veel verhalen. (Ze raken je.) (Je denkt.) (Veel.)

Een tweede avond op het festival. Twee maal in het kleine zaaltje naar de zangeres met die wonderlijke breekbare stem, waar al die instrumenten met zoveel tederheid, en soms lichte dwarsigheid, omheen bewegen. En die vrouw op het grote podium. Hoe ze beweegt, hoe ze staat in dat felle licht, hoe ze haar instrumenten lijkt te worden, …

(En het eerste ijsje van het seizoen.)

Een andere dag. Je brengt je zus naar het station.

Tijdens de boodschappenronde, lekker buitje.

Weer thuis ga je even kijken naar de boekenkast. De boeken die gebleven zijn. (Er is iets van een vermoeidheid weg, toch een beetje.) Ze lijken blij te zijn. Ze horen bij jou, jij bij hen, waar ze ook zijn.

Geen opmerkingen: