01 november 2025

Where is now thy God?


Een week met veel muziek. Zo zie je het voor je. Misschien ook een stille week.

Het is stil op het werk. Collega’s zijn in vakantie, of ziekjes. (De dingen zullen naar jou komen.)

Je bent een beetje zenuwachtig. Die avond het concert waar je al lang naar uitkijkt. (Je probeert er zo weinig mogelijk aan te denken. Je wilt dat het er ineens is, en dat je alleen maar in dat moment zult zijn.)

Op tijd weer naar huis, om straks op tijd te kunnen vertrekken. Eten maken. (Telkens verwarrend, eten voor een concert. Wat mag je wel, wat mag je niet doen.)

Je loopt langs bij de vriendin die mee zal gaan, net als zowat alle vorige keren. In de trein, rustig. Netjes op tijd. In het café naast de mooie zaal zoeken jullie je andere vriendin, die er ook weer bij is. De controles, en dan zijn jullie binnen. (We zijn binnen!) Je zoekt je plekje vooraan in die heel bijzondere zaal. Rustig.

Hij komt zo onopvallend mogelijk het podium op, gaat achter de piano zitten. (Jullie kunnen zien dat zijn voeten nauwelijks de vloer raken.) En het begint. De muzikanten staan rondom hem, volgen hem, ademen mee, zo lijkt het wel. Je hebt geen idee hoe vaak je hem al zag. Je wilt alleen in dit hier en nu zijn, in dit hier gebeurt iets. Misschien heeft ook zijn muziek No Direction Home. Je kijkt naar dit hier.

In de trein terug weet je dat je ook dit keer eigenlijk geen recensies wilt lezen, geen analyses wilt horen, geen meningen. Je wilt dit gewoon bij je houden, dat je keek naar een hier, waar iets ontstond, iets onderweg was. En jij mocht er zomaar bij zijn.

(De nacht legt zich moeilijk neer. Het geeft niet, de ochtend zal wel weer komen.)

Een andere dag. Je probeert tegen de middag zoveel mogelijk af te krijgen. Het lukt bijna.

Je hebt een mooie brief gekregen die je erg ontroert. (Misschien mag het.)

Op weg naar die andere stad, om een vriend te bezoeken. Je gaat mee met een andere vriend, jullie komen elkaar tegen in het station. (Je denkt aan de tijd, hoe die beweegt.)

De ontmoeting ontroert je. In zijn hoofd komt langzaam de mist op. (Misschien kun je niet weten waar het hier is, misschien kantelt het uit zichzelf, trekt het zich terug in de randen van wat een plek was. Je weet het niet.)

In de trein terug beweegt het nog in je. Je kijkt ernaar.

Een andere dag. Je hebt een lang lijstje, probeert zo snel mogelijk te werken. (Zoveel vakjes in je hoofd, je probeert het ene na het andere aan te raken en dan opzij te schuiven. Je denkt nog aan het gesprek op het perron, enkele dagen eerder, net daarover.)

De tekst die al enkele dagen op zichzelf wachtte, is eindelijk klaar.

Je stuurt enkele berichtjes. (Op een of andere manier voelde je dat het nodig was, wat ook zal blijken.)

Het lijstje loopt door tot een stuk in de avond. (Oef, die dingen zijn eindelijk klaar.)

Een andere dag. Een volgend stuk van je lijstje dat je eindelijk uit de wachtruimte wilt halen. (Het lukt.)

(Je denkt aan de rivier.)

Op tijd vertrekken. De fotograaf moet een foto van je maken. De vorige dag werd je gebeld om iets te vertellen over een bijzonder boek, geschreven door een vriend. En er moet ook nog een foto bij. Tijdens het poseren vertel je over je vader. (Je vraagt je af hoe oud je bent.)

Een overleg. Je probeert je ideeën te ordenen, probeert ze te zien. Het is een goed gesprek.

Een lange telefoon met een vriendin. (Soms mag je een rivier zijn.)

Een andere dag. Je knutselt de vrijdagtekst in elkaar, zoals elke week. (Het is als een ritueel, denk je.)

Zoals elke dag komt de poetsmevrouw een beetje verlegen de ruimte binnen. Je ruimt snel je bureau nog een beetje op en gaat even naar de gang, zodat ze rustig haar werk kan doen. Zoals elke dag bedank je haar en fluistert zij iets terug.

Je gaat nog naar de tentoonstelling. Twee mensen uit een ver verleden, uit je geboortedorp. Je bent zo blij dat het nog gelukt is om er te geraken. Het ontroert je heel erg om hen te zien. De werken die ze samen maakten zijn zo mooi.

In de trein terug laat een vrouw een roos vallen. Je staat op en gaat haar de roos brengen. Ze glimlacht.

Terug thuis vertrek je snel weer terug, voor de weekendboodschappen. Je haalt nog de speciale nieuw box op met muziek van de zanger die je in het begin van de week zag. Toen hoorde je de muziek van het oudste einde van zijn leven. De box gaat over het jongste deel van zijn leven.

Die avond, een concert, met een vriendin, in de enigszins kille kerk dicht bij waar je woont. (Je wilt alleen maar in een hier en nu zijn.) De muziek is zo mooi, zo helder. Het is alsof je iets voor het eerst hoort. Er gebeurt iets, wanneer die ene zangeres vooraan staat te zingen: “Tears are my daily food, while thus they say: where is now thy God?”

Een andere dag. De dag van de doden. Een vriendin vraagt je waar de doden zijn. (Ze zijn er alle dagen wel een beetje denk je, in een hier.)

Terwijl je werkt aan de Engelse vertaling van die lange tekst luister je naar de muziek van de toen nog zo jonge zanger. In wat je hoort zie je hem precies groeien. Dingen die hij maakte net voor jij geboren was. En in dezelfde week hoorde je waar hij nu is. Nog steeds niet thuis, nog steeds in beweging.