11 april 2025

En toen was er Bach


De nieuwe week begint. Je denkt nog aan de reis van de vorige dag. Naar het andere land, waar je zus woont. Die lange rit in de trein. De vrouw die naast je zat, en bijna de hele tijd aan het slapen was. Hoe rustig het was. En jij, alleen met je boek. Hoe er alleen maar dat was, zo leek het. Terwijl het landschap voorbij schoof. Hoe je verdween in die beweging.

(Misschien wou je een lege week. Alleen kijken, het zou goed zijn.)

Je kijkt naar het lijstje voor de volgende dagen. De teksten die je te maken hebt.

(En aan het einde van de week is er dat concert. Er is een plek in je hoofd, waar je dat concert kunt zien, hoe je daar zult zitten.)

De trein terug. Je houdt van het ritme, daar zitten, met de kranten. Als iets dat is uitgespaard uit de tijd.

Je hebt een stuk te schrijven over dat boek dat je de vorige dag hebt uitgelezen, tijdens die lange treinrit. (Altijd is er die twijfel, weet je niet wat je te zeggen zou hebben.) Misschien moet je de tekst vertrouwen die je nog niet geschreven hebt. Beginnen, en dan kijken, hoe de tekst zichzelf schrijft.

Een andere dag. Je werkt verder aan die ene nota. Alles netjes schikken, en dan volgt de tekst, zie je.

(Waar in de wereld gaan teksten naartoe? Misschien vervoegen ze de herinneringen van het landschap.)

Die avond. Op weg naar de vergadering. Je gaat langs bij een dierbare vriendin, zodat jullie samen verder kunnen fietsen. Het is een mooie rit. Het gesprek, rond die mooie tafel. Je probeert alles te vertellen. (Je vergeet hoe moe je was.) Wanneer je later terug naar huis fietst, is het alsof je soepel door het nachtelijke landschap glijdt. (En thuis wacht er nog een afwas.)

(De Bachplek wacht.)

Een andere dag. De kinesiste ontdeukt je.

(Hoe zou het zijn, als iemand je zou smelten?)

Tussen het station en je werk probeer je verschillende loopjes uit. (Er zal nauwelijks een verschil te zien zijn, maar je probeert evenwichten te verschuiven, of zoiets.)

Die andere nota. Je ploegt door alle teksten waarvan je een analyse moet maken. (Soms slaat een poëzieverlangen toe. Mooie teksten kun je aanraken. Sommige teksten weerstaan alle schoonheid die naar hen zou kunnen komen.)

Een afspraak met een vriendin. Je probeert een plekje te zoeken buiten waar je petje je genoeg zal beschermen voor de zon. Ze had het boek nog niet dat je haar cadeau doet. (Je voelde dat dat boek bij haar zou passen.) Een mooi gesprek. (Terwijl lopen zoveel fascinerende mensen voorbij door de straat. Je kijkt.)

Die avond werk je nog verder aan de nota. (Je probeert niet te denken aan de lege plek waar je zou willen zijn.)

Een andere dag. Je hebt dat ene stuk van de nota nog te schrijven. (Het is een moeilijk stuk, weet je. Het gaat over een tekst die je pijn doet. Het gaat niet over, denk je, tekstpijn.) De nota is klaar. (Iets wordt rustig.)

Tijdens de vergadering zeg je aan je nieuwe collega dat jullie soms ook wel gewoon ernstig zijn. Ze zegt dat ze dat al begrepen had ondertussen. (Het komt wel goed, denk je.)

(Soms zou je willen liggen, in die plekken die je ziet tussen de woorden.)

Die avond. Een lang telefoongesprek. Haar verhaal raakt je erg. (Ze kan wel wat Bach gebruiken, zegt ze.)

Later, een ander lang telefoongesprek. (Je begrijpt alles, voelt alles, denk je.)

Tijdens de nacht mag het verdriet door je lichaam bewegen. (Iemand zou je zachtjes uit elkaar mogen leggen.)

Een volgende dag. (Je komt iets trager op gang, voel je.)

Je mag nog eerst naar die ene vergadering. (Buiten maakt de stad zich klaar voor zoveel mensen die door de straten zullen lopen. Terwijl jij naar Bach zult gaan.)

Ja, ze gaat mee. (Je bent blij.) De dingen schuiven netjes in elkaar.

Je knutselt de vrijdagtekst in elkaar.

Je ruimt wat dingen op. (De plek is blij.)

(Misschien zou je het kunnen gebruiken, wat vakantie. Traag bewegen door het huis. Niemand die iets vraagt.)

Je vertelt over Bach. Over hoe de tranen altijd komen bij dat ene stuk. (De tranen komen.)

De trein neemt je mee, op weg naar huis. Je kijkt naar de mensen op het perron van aankomst, in de straat, in de winkel. Het huis is blij dat je er weer bent. (Blijf even bij me, zegt het huis. Je kunt een plek zijn voor een ander, ook als die ander een huis is.)

07 april 2025

Zwarte september


Misschien weet je het op het moment zelf niet. Dat je beweegt in een uitstulping van de tijd. Een gelukzalige zomer, waarvan je zou willen dat die eeuwig duurt, dat die de echte tijd zou zijn. Een zomer waarin je een beetje kantelt uit het kind dat je was. Je verzamelt je geliefde woorden, in een lijstje. En tegelijk maak je wonderlijke dingen mee, die op het moment zelf nog niet passen in de woorden. Je weet nog niet dat de dingen ineens kunnen veranderen. Uit het heldere licht kun je zomaar in de duisternis vallen. En zoveel jaar later probeer je dat eindeloze moment van onschuldig niet-weten terug te halen in je woorden. Als lezer mag je mee vertoeven in dat zinderende nu, dat toen was, altijd voorbij, en tegelijk zo aanwezig in wat er daarna nog kwam. Sandro Veronesi bezweert de tijd, in woorden, in zijn mooie nieuwe roman Zwarte september.

Gigio Bellandi is twaalf jaar in de zomer van 1972. Hij verblijft met zijn familie, zoals elk jaar, aan de Toscaanse kust. Zijn vader is een geëngageerde linkse advocaat, werkt hard, houdt van boten, en is in veel opzichten een ‘dilettant’ (zo omschrijft zijn zoon het later). Zijn moeder komt uit Ierland, is een opvallende verschijning met rood haar. Zijn zus Gilda is vijf jaar jonger en heeft het haar van haar moeder. Ze logeren elk jaar in hetzelfde huis van Lucide Raimondi. Diens vrouw is afkomstig uit Ethiopië. En er is hun dochter Astel. Gigio kijkt ernaar uit om Astel weer te zien. En in die zomer ziet zij er wonderlijk mooi uit. Hij voelt zich erg aangetrokken tot haar, maar is erg onzeker. Tot zijn verbazing is zij ook geïnteresseerd in hem, onder meer omdat hij ook Engels spreekt, en om zijn krullen.

Het verhaal wordt verteld door Gigio, vijftig jaar later. Hij kijkt terug op die zomer en probeert alles zo goed mogelijk te beschrijven voor de lezer. Hij neemt telkens nieuwe aanloopjes en probeert dan uit te leggen hoe het was. Daarbij legt hij ook uit dat dat vertellen een constructie is. Dingen die hij als jongen wist en die in de beschrijving komen van toen, alsof die herinnering nog volledig intact is, heeft hij als oudere man terug moeten opzoeken, zo zegt hij. Het vertelde lijkt zo blijk te geven van een grote controle over de werkelijkheid, maar zo is het niet. De verteller beweegt heen en weer in de tijd, geeft regelmatig hints dat er een groot onheil op komst is. De verteller wil in die zomer blijven, onder meer door lange beschrijvingen van de geur van die plek. De kleine Gigio heeft een lijstje met lievelingswoorden, en komt nu terecht in een spannende, alles overheersende en tegelijk beangstigende plek van een eerste verliefdheid. Hij worstelt met de tegenstelling tussen de verwarring die hij in zichzelf voelt en de versie van zichzelf waaraan hij denkt te moeten beantwoorden. Misschien probeert hij in woorden te vatten wat hem overkomt, maar hij ontdekt (of beseft dat veel later als volwassene) dat hij op plekken in zichzelf of de wereld komt waar nog geen woorden voor zijn.

De wereld van Gigio opent zich. Hij leert muziek en boeken kennen, is gepassioneerd door sport. Hij verzamelt plakplaatjes van alle atleten die binnenkort zullen aantreden in de Olympische Spelen in München. Het gezin voelt als een veilige thuishaven van grote harmonie. Er is een bijzondere oom, die een grote rol speelt in de veranderingen binnen in Gigio. Er hangt een mysterie van verhalen rond die oom. Er is die familie Raimondi. Ze leven in een universum dat een stuk rijker is dan wat Gigio tot dan toe kende. En er is natuurlijk de geweldige Astel. Zij is dertien, en een beetje voor op Gigio. Maar ze komen bij elkaar, in een eerste pure liefde, die een eigen ritme volgt. De twee brengen zoveel mogelijk tijd samen door. Misschien zijn die sporthelden wel niet meer zo belangrijk, of toch niet de hele tijd. Al kunnen die Olympische spelen niet zomaar genegeerd worden.

En dan, ineens, kantelen de dingen. Er is de terroristische aanslag op de Spelen in München. En er gebeuren nog andere, totaal onverwachte, dingen die de wereld van Gigio op hun kop zetten. Die ene zomer zal als een eiland in de tijd worden, zeker wanneer er vanuit het latere leven teruggekeken wordt.

Het boek is meer dan een melancholisch verhaal over een vervlogen onschuldige tijd uit de jaren 70. Het gaat over liefde, grote liefde, en hoe die weer ineens kan verdwijnen. Het gaat over verzoening, in jezelf, met de tijd die je maakte tot wie je uiteindelijk zou worden. Het gaat over verlies van wat zo wonderlijk was, van wat veilig en vertrouwd was, van het beeld dat je had van anderen, van onschuld. Maar het gaat ook over het vertellen en over de kracht van woorden. De auteur Veronesi maakt een boek dat op een erg mooie suggestieve manier die jaren 70 oproept. De verteller in zijn boek probeert in omtrekkende woordbewegingen een werkelijkheid te omcirkelen. Het personage Gigio heeft een lijstje van lievelingswoorden maar loopt tegelijk een beetje verloren in een nieuwe realiteit die zich niet laat vatten in woorden. De verteller neemt zijn tijd, lijkt zich soms een beetje vast te klampen aan dat moment toen, om telkens opnieuw te beginnen en toch iets te kunnen vatten van al die beweeglijkheid (onderhuids, op de achtergrond) in die zomer die even zo onbeweeglijk leek. Subtiel beweegt de verteller tussen tegenwoordige en verleden tijd en tussen toen en nu. Het gewicht van het verhaal ligt wel vooral bij die ene zomer. Het verhaal van de oudere man heeft een heel andere toon, veel meer ingedikt. De jaren hebben een soort verzoening gebracht, een aanvaarden van wat was en wat had kunnen zijn. Het lijkt een beetje een kale vrede, die uiteindelijk ook wel zorgt voor een nieuw evenwicht voor Gigio en Gilda.

Als lezer moet je jezelf een beetje uit handen geven. Wie alleen wil weten ‘hoe het afloopt’, zal misschien soms het gevoel krijgen dat zij of hij wat aan het lijntje gehouden wordt in enkel een melancholische terugblik op een eerste prille liefde en een tijd die voorbij is. Als je ook kijkt naar het vertellen op zich, het telkens opnieuw pogen te vatten van een intense gelijktijdigheid in een toen en hoe die doorwerkt in een leven daarna, kun je je helemaal verliezen in dit heel erg mooie boek. Je hoopt dat het niet voorbij zal gaan. Je hoopt dat je langer kunt blijven wonen in die woorden, die tegelijk de weg en de bestemming zijn.

04 april 2025

In het leven kantelen


Het begin van de week, de laatste dag voor. Al enkele dagen eet je nauwelijks nog iets. (Alsof iets smaller wordt.) Je lichaam lijkt zich voor te bereiden.

(Sommige mensen zouden misschien blij zijn: alleen wit brood, alleen witte pasta of rijst… Iets wordt niet meer warm, voel je.)

Je probeert er een gewone dag van te maken. (Gelukkig ben je thuis, je wilt alleen zijn in je ruimte, denk je.) Je werkt. De vergadering op het scherm.

Ergens tussen namiddag en vooravond. Het moment. (De laatste lengtes.) Je opent het zakje, doet het in het water, het bruist, je drinkt. (Nu is er alleen nog dit, de rest van de dag, denk je.)

Het is raar, denk je (of misschien wel helemaal niet), die nacht. Hoe je koud bent vanbinnen, zo voelt het toch.

De volgende ochtend. (Nu moet je meteen opstaan, drinken, en dat is het dan, denk je.) Je staat op, drinkt, en denkt: dit was het dan. Het warme water in de douche doet je goed. Je probeert nog enkele uurtjes te werken. Je zoekt nog even een plekje op onder het dekentje.

Je mag vertrekken. (Dit beeld zag je de voorbije dagen telkens in je hoofd.) De bus. De hal van het grote ziekenhuis. De gang. De mevrouw. (De poortwachter, denk je.) Ze is heel vriendelijk, je mag door. De wachtzaal waar je al zo vaak zat. Je probeert wat te lezen in een tijdschrift. De verpleegster komt je halen. Ze is ook heel vriendelijk. Op de tafel. De dokter komt binnen. Het ding in je armen, je glijdt een klein beetje weg in iets van gelukzaligheid, maar kunt nog alles zien (denk je). Later, in de ontwaakruimte. De dokter komt je vertellen dat alles in orde was. (Iets in je glimlacht.) Na een tijdje mag je vertrekken. De bus. Weer thuis. Je eet iets. (Het ontroert je diep.) Je gaat even rusten. Je kookt. Je eet. (Het is van vrijdag geleden, denk je, dat je nog groenten mocht eten.) Je krijgt tranen in je ogen, zo lekker is het. (Mooi, hoe troostend stukjes wortel kunnen zijn, denk je.) We zijn weer aan de andere kant, denk je.

(Misschien is het in je lichaam groter dan het zou moeten zijn, maar zo is het. Het is niet anders. Misschien is het als een ritueel. Misschien is het als een poort, waar je elke keer weer doorheen moet, of mag. Je maakt je leeg. De plekken waar iets van de dood je aanraakte worden zichtbaar. Het is goed om daar het leven te zien. Het leven draagt je verder. En de anderen, zij die losgelaten werden door het leven, ze zijn er ook, ze zijn er altijd. Het doet iets met je huid, dit alles.)

Een nieuwe dag. De dingen gaan verder. Je stapt de ochtend in, nog een beetje slapjes, maar blij.

(Je bent een stuk magerder dan vorige week, denk je. Hopelijk vindt de kinesiste dat niet te erg.)

De mevrouw op het scherm. (Jij bent de klant, denk je. Je weet nooit helemaal goed hoe dat moet. Je moet nadenken over dingen waar je bijna nooit over nadenkt.) Ze heeft veel geduld, legt alles rustig uit. Ze zegt dat ze binnenkort naar je komt luisteren, wanneer je over je boek gaat vertellen. (Klein beetje verlegen.)

Je geeft je opleiding, voor de laatste keer. Het blijft je ontroeren, denk je, hoe je de gezichten ziet veranderen, terwijl je spreekt, hoe ze luisteren, meedenken, reageren. Het is mooi, het was mooi.

Die avond, de vergadering. Je luistert aandachtig, beweegt nauwelijks, merk je. Misschien kun je tegelijk trots en verdrietig zijn, denk je.

De nacht heeft tijd nodig.

Een andere dag. (Je ademt weer in het andere ritme, of zoiets.)

Een vergadering. (Iets maakt je moe.)

Een andere vergadering. Je licht je nota toe. Genuanceerd bewegen, of zoiets.

De namiddagafspraak. Het gesprek drijft rustig. Dat wat jullie hadden, je kunt er traag naar kijken. De woorden mogen komen. (Het is diep, maar niet zwaar, denk je.) Iets over verdriet, dat er altijd is, ergens. Iets over troost, die niet kan komen. Iets over haperend verlangen. Iets over vreemde lichamen in je lichaam. En zien waar je zou kunnen zijn, misschien. De dingen die in je huid zijn geschreven. Je kijkt. (Je bent dankbaar.)

Al het werk inhalen, en dan is er de leesgroep. Van sommige dingen zou je meer willen horen, denk je. Je probeert iets te zeggen over verhalen. (Het is alsof het je overneemt. Je ziet, je voelt de verhalen, ze zijn aanraakbaar, ze zijn er altijd. Je bent verhalen.) Je denkt iets over strijdbaarheid, waar het beweegt.

Het is iets voor een van de dagen, denk je. Het cadeau voor jezelf. Om het leven te vieren. Het komt wel.

Een andere dag. Je knutselt de vrijdagtekst in elkaar.

De afspraak. (Je bent een beetje zenuwachtig, merk je. Ze stuurde je zo’n mooie vragen, maar zou je haar iets kunnen vertellen wat ze nog niet weet.) Het gesprek valt meteen in een mooi ritme. Ze vertelt ook over Zuid-Afrika, waar ze vandaan komt. Het mooie verhaal van haar vader. (Tranen, bij jou.) Je vertelt over Julia. Dit gesprek was een geschenk, zeg je, en je bedankt haar. God bless you, stuurt ze jou later.

De trein neemt je mee terug. Je loopt door de stad, de zon is er ook. Je denkt na over het cadeau. Op een of andere manier kun je alleen maar aan dat ene liedje denken. Er is iets in hoe het beweegt, de melancholie die je zou kunnen omhullen. Iets tussen verdriet, troost en verzet.

Die avond, de tranen, ze mogen. Het leven draagt je. Doe maar.

28 maart 2025

Windstil


De week dient zich een beetje vol aan. (Misschien wil je meer lege alleenplekken zien, denk je. Waar je alleen met de woorden kunt zijn.)

Die ene afspraak valt weg. Eindelijk tijd om die ene tekst te schrijven die al dagen in je hoofd op je wacht. (De dingen stuiteren een beetje over elkaar heen in je hoofd, zodra je gaat beginnen.) Op een klein papiertje schrijf je enkele woorden in volgorde, je ziet de tekst, hoe de dingen in elkaar zouden kunnen passen. En dan, in een lange adem. De tekst laat zich zien.

Je stuurt de tekst door naar enkele vrienden, je zou willen horen wat zij ervan denken.

(Die avond, tekstrusteloosheid in je lichaam. De tekst heeft zichzelf losgelaten.)

Een andere dag. De werkvergadering. Het gaat vlotter dan je had verwacht.

Je stuurt de tekst weg, misschien wordt die wel gepubliceerd.

Je haast je naar de uitreiking. Je zat in de jury. In de mooie zaal wacht je tot het begint. Je praat met enkele mensen, kijkt naar het mooie plafond. (Die ene mevrouw neemt precies wel veel stukken cake.)

Je wordt gevraagd op het podium. (Je had iets voorbereid in je hoofd, maar je bedenkt terwijl je daar staat iets anders.) Je zegt iets over de verbeelding, hoe je graag de verbeelding wilt zien. Iemand komt je nadien bedanken voor wat je zei.

Op weg naar een andere jury. De lente laat zich voelen in het grote park.

De jury. Je moet even je ritme zoeken. (Al die berichten die tussendoor zijn gekomen moeten even opzij geschoven worden.) Je kijkt naar de anderen, rond de tafels. (Misschien kijk je gewoon graag, denk je.) Het ritme komt.

Die avond. Tijdens de receptie voorafgaand aan het grote gebeuren hoor je een mooi verhaal over je vader. (Nu weet je waar die rode was voor diende, denk je.) Daarna allemaal de zaal in. De winnaars van de boekenprijzen worden bekendgemaakt. (Het ontroert je dat je daar bent, op dat moment.) En daarna nog een receptie. Je ziet veel bekende mensen. Je hoort verhalen, geeft handen.

Terug thuis, de afwas doen. (Een leeg aanrecht in de ochtend, zo wil je het.) Een bericht, of jij dat was, bij de literatuurprijs, met je arm in het gips? (Nee dus.)

Een andere dag. Ook nu weer rijden er net genoeg treinen.

Het seminarie waar je de hele dag zult zitten. (Je bent een beetje zenuwachtig en verlegen. Zou je wel iets zinnigs kunnen zeggen naast al die andere mensen? Ben je wel op je plaats hier?) Je hoort interessante dingen. De mensen vullen elkaar aan, als in een lang gesprek. (Het is intens, denk je. De dingen knetteren in je hoofd.)

Bij de apotheek bestel je de dingen die je nodig zult hebben volgende week, je grote onderzoek in het ziekenhuis. (Het is alsof je de plek kunt zien, waar je wilt zijn, om dat goed te doen.)

Die avond, je hebt nog veel werk in te halen. (Je hoofd knettert nog altijd een beetje.) Een mooi bericht. (Ja, volgende week zien we elkaar.)

Een andere dag. Je begint de tekst te kneden, voor de publicatie moet die een heel stuk korter. (Je gaat heen en weer door de tekst, haalt stukjes weg hier en daar, telkens opnieuw. Alsof je het telkens vraagt aan de tekst.)

Die ochtend had je het gezien, de plant op je terras. Elk jaar is het als een wonder. Die mooie plant in de zomer verdwijnt helemaal in de winter, trekt zich terug. En dan, ineens, ergens in de lente, is er weer dat verlangen dat zich naar buiten werkt. (Het ontroert je diep.)

Tussen de twee vergaderingen door probeer je zoveel mogelijk werk in te halen.

De delegatie van die internationale organisatie. De man lijkt vooral geïnteresseerd in het grote scherm in de vergaderzaal. (En in voetbal, blijkbaar.)

Die avond, weer in de schouwburg. Een heel mooi concert, met een dierbare vriendin. (Je bent ook moe, voel je.) Je probeert Beethoven te zien. (Je bent nog jong, er is nog zoveel te leren.) Verhalen over kinderen die groot worden, ze ontroeren je. (Alles in je leven, het is gemakkelijker dan kinderen opvoeden, denk je later. Het is.)

Een andere dag. Je mag weer even aanschuiven in die ene vergadering. Je maakt een grapje bij de mevrouw aan het onthaal. (Ze lijkt meestal zo ernstig, dit keer niet.)

Helemaal alleen op het werk. (Alleen jij en de woorden.) De poetsmevrouw komt vertellen dat het haar laatste dag is. Je bedankt haar voor al het werk. Ze bedankt je voor alles.

Een overleg met een collega van vroeger. Je ziet hem terug, na al die tijd, op het scherm. Hij vertelt over je tekst. Het gesprek gaat mooi heen en weer.

(Je denkt na over moed. Het is een ingewikkeld woord. Het is een belangrijk woord.)

Je haalt de cd op die je bestelde.

Je lichaam lijkt zich klaar te maken voor wat binnen enkele dagen zal gebeuren. (Vandaag mag je nog gewoon eten, denk je.) Het zou zich ergens in willen kunnen leggen, waar het gedragen wordt. Waar je windstil kunt zijn. Waar je zou kunnen drijven. (Je denkt aan het jongetje. Hoe je hem kunt dragen.)