12 januari 2008

De muur

Op de gevangenismuur staan letters. SOLIDARITEIT MET ALLE GE. Aan GE stopt het. Misschien was de spuitbus leeg. Misschien kwam er net een nachtelijke patrouille van de politie aan. Een mens kan dan moeilijk gaan vragen of hij nog rustig de zin mag afmaken. Misschien had de lettermaker ineens geen zin meer. Besefte hij bij de GE dat hij eigenlijk een heel andere zin had moeten maken en zag hij dat de muur op was, qua beschrijfbaarheid. Misschien had hij er beter aan gedaan sowieso een kortere zin te nemen, bij wijze van verzekering tegen gebeurlijke omstandigheden. Misschien kreeg hij wel ineens hevige kramp in zijn rechterarm. Een kramp die eenmaal per jaar op bezoek komt, en tot de meest helse pijnen leidt. De muur staat er nu een beetje onnozel bij. Wacht op letters, die misschien wel nooit meer zullen komen. Ondertussen kan de muur vertrouwen op de fantasie van de voorbijgangers. Misschien was dat wel de bedoeling.

Op school hadden we vroeger een klein roze vloeiblad. Je kon er de inkt mee deppen. Als je je pen ertegen hield, begon de inkt langzaam uit te vloeien. Een beetje onregelmatig. Je kon het omdraaien, en dan zag je dat de inkt al aan de andere kant was gekomen. Het vloeiblad gewoon op een net geschreven zin leggen leidde niet tot een doorbraak naar de andere kant van het blad. We hadden ooit ook een gelijkaardig ding gehad, maar van karton. Dat was in de eerste klassen. Met aan de voorkant de letters in schoonschrift. Van Van In in Lier. Dat stond erop. Ik vroeg me altijd af of dat nu van In of van Van In was, en waarom iemand eigenlijk zo’n naam koos. Ik wist wel dat je eigenlijk niet zelf je naam kon kiezen, maar toch leek het me een rare naam. Met dat kaartje kon je wel goed zien hoe je b.v. een sierlijke hoofdletter H moest schrijven. Maar de vloeibaarheidsgraad was duidelijk minder. Soms verlangt mijn lichaam naar een vloeiblad. Een roze.

De foto’s in mijn hoofd. Honderden heb ik er gemaakt. Ik kan ze bekijken, als in een fotoalbum. Haarscherp of met een nauwkeurig bepaalde scherptediepte. Het licht is gewillig, maar steeds natuurlijk. De schaduwen vallen daar waar ze moeten vallen. Er zijn weinig kleurenfoto’s bij. Ik kan het fotopapier aanraken. Af en toe kijk ik even op de achterkant, om te zien welk merk fotopapier het is. Niemand anders kan ze zien, maar ze zijn er wel.

Ik lees het gedicht telkens weer opnieuw. Deze woorden, zo geordend, zouden moeten inspireren voor een gedicht dat ik zelf moet schrijven. Iets zou van het ene naar het andere overgedragen moeten worden. Maar het lukt niet. De woorden lijken niet bij me te blijven. Ze ontsnappen steeds. In het gedicht wordt een vrouw aangesproken. In mijn hoofd is er geen vrouw te bedenken die met die woorden zou kunnen aangesproken worden. Het is alsof ik een fout maak, alsof ik een bocht probeer af te snijden of zo. Maar het is niet anders. Als ik de woorden daar laat, aan die kant, is het in orde. Ze laten zich daar lezen. Maar ik kan ze niet meenemen.

Ooit, een vroege ochtend. In de straat achter de hoek. De straat met de gevangenismuur. Een man geeft zich over aan zijn Romeo-moment. Hij bezingt zijn geliefde, die daar achter dat raam moet liggen, in ongetwijfeld wellustige houdingen, af en toe bewegend, steeds anders. Of ze aan het raam wil komen, aan het balkon. Om met slaperige maar tot verdrinking aanzettende ogen zijn ode in ontvangst te nemen. Zijn eeuwige liefde ligt in zijn handen klaar voor het grijpen. Ze moet hem alleen die ene glimlach gunnen, waarna ze fluistert dat hij naar boven mag komen. Om alvast van start te gaan met de eeuwige liefde. (Wat zijn juiste woorden waren, weet ik niet meer zo goed, maar dat is niet zo belangrijk. Dit waren zijn woorden dus.) Hij blijft zingen. Maar zij verschijnt niet aan het balkon. Misschien heeft ze zich na hun avondje uit terug op haar kamer aangekomen in een lichte coma gedronken om het oeverloos saaie gesprek over het tunen van auto’s te vergeten. Misschien heeft ze al haar wellust gefocust op een andere knul, die lepeltjesgewijs tegen haar slapende lichaam aanligt, en die zelf niet in slaap durft te vallen omdat hij bang is dan een minuut versmelting met dat goddelijke lichaam te moeten missen. Die jongen is niet erg geneigd dan maar zelf naar het raam te gaan. Al snel blijkt dat de buren dat wel in zijn plaats doen. Of dat gekweel daar buiten op zou kunnen houden. Er zijn mensen die willen slapen om half zes ’s morgens. Wat er van Romeo geworden is, zullen we nooit weten…

Steeds een moeilijk moment. Je zit op de trein. En het einde van het boek nadert. Je probeert je gretigheid nog een beetje in te tomen. Het rekken of uitstellen van het verlangen. Je hebt al eens gekeken hoeveel bladzijden er nog te lezen zijn. En omstreeks welke halte die laatste bladzijde zal bereikt worden. En wat je wist voltrekt zich. Er is nog trein over. En het verse nieuwe boek ligt al klaar in je tas. Hoeveel minuten moet je dan uit eerbied wachten tussen de twee boeken? Te snel beginnen in het nieuwe boek voelt bijna als overspel. Te lang wachten leidt alleen maar tot onrust in lijf en leden.

Of misschien was het toch Romeo die teruggekomen was. Met zijn spuitbus. Om op te schrijven: SOLIDARITEIT MET ALLE GELIEFDEN. Wie weet. Zullen we het ooit weten?

Geen opmerkingen: