17 september 2009

Summertime


Is het persoonlijk leven van een schrijver belangrijk? Waarom willen we steeds weten wie de schrijver achter het boek is? En ook als de schrijver steeds opnieuw herhaalt dat enkel het boek telt, dan nog is er een werkelijkheid achter dat boek waarin de echte persoon van de auteur leeft, en die misschien ook een invloed heeft op het boek. Het nieuwe boek van J.M. Coetzee, Summertime (vertaald als Zomertijd), speelt met deze vragen. Coetzee is een uitgesproken teruggetrokken auteur, die zo goed als nooit interviews geeft en zich hult in grote zwijgzaamheid over zijn persoonlijk leven. En net Coetzee heeft met Summertime via een omweg een zogenaamd ‘autobiografische’ roman geschreven. Summertime wordt omschreven als het derde deel van een trilogie van “gefictionaliseerde memoires”, met eerder al Boyhood en Youth. Het is een erg indringend boek geworden. En dat niet alleen door het vaak ontluisterende maar soms ook bijna grappige beeld van de verondersteld echte auteur John Coetzee. Ook de vorm van het boek, een eindeloos spiegelpaleis van fictionaliseringen is fascinerend. Wie vertelt uiteindelijk welke waarheid, en welke schakel van welk verhaal is echt of niet, je weet het niet. Is er eigenlijk wel iets te vertellen over het echte leven van een ander of jezelf anders dan door een vorm van fictie? Coetzee ontsnapt andermaal en bewijst zo eens te meer de kracht en bestaansgrond van zijn literatuur.

Het kader van de roman is het onderzoek dat een Britse biograaf doet naar een bepaalde periode uit het leven van de ondertussen overleden schrijver Coetzee. Volgens hem zouden de jaren 1972-1977 cruciale sleuteljaren zijn in de ‘wording’ van de auteur Coetzee. Hij verzamelt materiaal, en heeft onder meer enkele notitieboekjes gevonden. Daarin staan beschouwingen over Zuid-Afrika en zijn persoonlijke leefsituatie, telkens in de hij-vorm. Bewerkte werkelijkheid dus al. En telkens geeft de auteur zichzelf – blijkbaar heel wat jaren later – ook regieaanwijzingen over hoe bepaalde thema’s verder kunnen uitgediept worden, waar valkuilen zitten. Meteen al twee stemmen, en twee gradaties van afstand.

Blijkbaar vindt Vincent, de biograaf, die notities niet veelzeggend genoeg. En hij begint met een reeks interviews met mensen die in die periode een min of meer belangrijke rol speelden in het leven van de auteur Coetzee. Er is Julia, een buurvrouw, die een affaire begint met John, deels uit reactie op het vreemdgaan van haar echtgenoot. Er is Margot, zijn favoriete nicht, op wie hij als kind een beetje verliefd was. Er blijft een speciale band tussen de twee, en in de marge van een familiebijeenkomst komen ze in een ongemakkelijke situatie terecht. Er is ook Adriana, een Braziliaanse danseres, die ooit een tijd in Zuid-Afrika woonde. Coetzee gaf bijles aan haar dochter. Hij zoekt op een erg onhandige manier toenadering tot Adriana. Dan is er ook nog Martin, een voormalige collega-docent. En ten slotte Sophie, eveneens een collega, met wie hij ook nog een korte affaire had.

Uit al deze interviews komt een vaak hard en pijnlijk beeld van een sociaal onaangepaste, onhandige, gesloten man. Hij is niet empathisch, wordt als een ‘seksuele autist’ omschreven, als iemand die structureel celibatair is, niet in staat zich werkelijk te verbinden met anderen. Tegenover de maatschappelijke en politieke werkelijkheid waarin hij zich bevindt, staat hij al evenzeer op een afstand. Hij is wel betrokken, maar dan als een soort afstandelijke idealist, die niet tot echte actie zal overgaan, en zichzelf betrapt op vormen van cultureel conservatisme. In al die gesprekken komen zijdelings ook heel wat uitspraken aan bod over de latere literaire carrière van de schrijver, en hoe die wordt gezien door de buitenwereld. Tussen en op de regels gaat het ook over Zuid-Afrika, voor en na de apartheid. De manier waarop Coetzee verloren loopt in die complexe werkelijkheid, niet in staat echt greep te krijgen op wat er gebeurt en wat een juiste morele houding zou kunnen zijn, zegt ook iets over de situatie van de blanke minderheid in het land.

De relatie tussen Coetzee en zijn vader, met wie hij in een gammel huisje woont in Kaapstad, is een centraal motief doorheen het hele boek. Met name ook in de tweede reeks notities die na de interviews zijn opgenomen wordt die relatie verder uitgediept. Het relaas is schrijnend, maar ook heel ontroerend. De manier waarop die twee onbeholpen mannen bijna als in een stuk van Godot door een onkenbare en absurde wereld strompelen, raakt je als lezer heel erg.

De kluns Coetzee die we te zien krijgen, is (ongewild) echter ook vaak erg grappig. Hij past nergens in, maar is toch op zijn manier heel authentiek. Je merkt het ook in de verhalen van de vrouwen die over hem vertellen. Ze doen soms erg hun best om afstand te houden, en hem vooral niet te positief voor te stellen, maar tegelijk voel je ook iets van hun eigen onrust. Hoewel ze doen alsof ze niet al te graag over hem vertellen, lijken ze er soms maar geen genoeg van te krijgen. Ze strompelen zelf ook een beetje door het leven. Margot wordt niet echt netjes behandeld door haar neef, maar blijft toch speciale warme gevoelens koesteren. Adriana verschuilt zich iets te opzichtig achter haar verwijten dat John te weinig een echte man was.

De manier waarop het boek is opgebouwd, is fascinerend in de vragen die het oproept. Wat is de werkelijke rol van Vincent? Maakt hij niet gewoon zijn verhaal, door de selectie van bronnen, en vooral door de manier waarop hij het materiaal verwerkt? Dat blijkt onder meer uit het interview met Margot, dat een al bewerkte en ‘opgeschoonde’ transcriptie is van het interview dat hij eerder met haar had. Hier en daar heeft hij ‘details’ toegevoegd, om alles zogenaamd levendiger en vloeiender te maken. Waardoor het interview nog meer ‘verhaal’ geworden is dan het al was. Maar ook als je de interviews leest, merk je dat de personen die geïnterviewd worden vaak meer over zichzelf zeggen dan over de auteur Coetzee, die erdoor zou moeten onthuld worden. Als je erop begint te letten, merk je zo een eindeloze reeks spiegeleffecten waardoor de ‘echte’ auteur Coetzee – als die al zou bestaan of te vinden zijn – steeds verder weg kan schuiven. En los daarvan krijg je een reeks meeslepende verhalen over een onaangepaste man, en via hem kun je ook naar jezelf kijken. Daarbij is er de stijl die zo typisch is voor Coetzee, een merkwaardige combinatie van directheid en distantie, die je nooit de kans geeft om vertederd te worden, maar je toch de hele tijd vasthoudt.

Summertime is een bijzonder boek, van een schrijver die zich andermaal niet laat vatten. Hoewel het de indruk geeft een biografisch verhaal te zijn, zegt het misschien wel meer over het schrijven dan over de auteur. Uiteindelijk blijft het boek op de voorgrond, en kan de auteur zich verschuilen. Misschien is de complexe spiegelvorm van het boek de dichtste toenaderingspoging die Coetzee bij zichzelf kan toestaan. De omweg van de onvermijdelijke fictie is misschien wel de rechtste en enige weg naar een werkelijk leven dat zich ergens achter een boek bevindt. En zo blijft aan het einde van de rit enkel het boek overeind.

1 opmerking:

http://uvi.skynetblogs.be/ zei
Deze reactie is verwijderd door de auteur.