25 september 2010

Dag kameraad

Beste Willy

Misschien is het wel tijd om je nog eens te schrijven. Morgen gaan we weer fietsen voor jou. Het klinkt een beetje raar, fietsen voor jou. Fietsen met jou, dat lukte altijd wel. Fietsen voor jou, er is nog altijd iets dat daar niet aan klopt. We zullen dus maar beter fietsen met jou.

Ik moest nog denken aan je benen. Ze waren bruin en wit. Bruin onder de grens tot waar je fietsbroek kwam, en wit daarboven. Niet zoals bij mij, na een succesvolle zomer, waar er in het beste geval een verschil te zien is tussen wit en gebroken wit. Nee, bij jou was het duidelijk dat die benen hun werk in de openlucht hadden gedaan. In mijn herinnering is het alleszins zo, van dat bruin en dat wit. Maar soms twijfel ik aan mijn herinneringen.

Vanmorgen las ik in de krant het overlijdensbericht van iemand die we ook als een van onze oud-strijders zouden kunnen beschouwen. En ik dacht: ik moet naar de Willy bellen om het hem te zeggen. Tot ik ineens besefte dat ik niet meer naar jou kan bellen. Wat moet ik toch met al die dingen die ik je zou willen vertellen of vragen, denk ik wel eens. Ik veronderstel maar dat je die op een of andere manier hoort. Misschien heb je dat bericht dan ondertussen ook wel vernomen. Bestaat er zoiets als een boodschappendienst tussen de doden? Krijgen jullie op een groot bord een kennisgeving als er nieuwe doden bijkomen? Sorry als ik een beetje lach met de dood, ik weet even niet beter, en ik denk dat jij heel erg te vinden zou zijn voor wat humor in deze heikele kwestie. Voor even wil ik graag geloven dat er een plek is waar de doden samenleven, en ik stel me voor dat jij dat daar ook al een beetje hebt georganiseerd. Om een duur woord te gebruiken: samenzang. Daar zul jij wel voor gezorgd hebben, samenzang. En een klusjesdienst, dat lijkt me ook wel wat voor jou. Misschien zijn de eeuwige jachtvelden ook wel daar. In elk geval ruimte waar je kunt gaan fietsen. En ik stel me voor dat jij daar terug volop met alle zuurstof die je nodig hebt de bergen op kunt.

Ik moet het zeggen, als ik eerlijk ben. Sinds jij niet meer bij ons bent hier, is de wereld er niet echt beter op geworden. Ik had je graag gezegd dat het anders was, maar het is niet zo. Ook als je er nog was geweest zou het waarschijnlijk zo geweest zijn. Je zou je ook vaak kwaad gemaakt hebben, net als ik vaak kwaad ben. Je zou ook verontwaardigd zijn. En ook trots natuurlijk telkens we iets zouden gedaan hebben dat bewees dat we ons er niet bij neerleggen. Om een of andere reden denken we altijd dat je niet meer kwaad bent als je dood bent. Soms ben ik blij dat je de dingen hier niet meer van dichtbij moet zien. Alle andere momenten denk ik er natuurlijk anders over. Weet je, soms denk ik het zelf ook, dat ik de wereld niet meer zal moeten zien zoals hij dan is, als ik dood ben, en ik weet dat ik dat niet mag denken. Maar jij begrijpt het wel denk ik.

Ik wil zo graag leven, die woorden komen me altijd voor de geest als ik aan jou denk. Je wou zo graag leven. Je wou zo graag nog leven. Vroeger waren er bij Koot en Bie twee typetjes, twee broers, die heel spaarzaam leefden. Ze hadden in huis een potje ‘over’, waarin ze geldstukken spaarden die ze over hadden. Ik had je zo graag een potje ‘nog’ gegeven. Ik weet geen blijf met al dat leven dat ongeleefd op jou wacht. Het zal blijven wachten, zoals in een toneelstuk, op iemand die nooit komt. Die nooit kan komen.

Weet je, het lukt me niet te wennen aan die ziekte die jou uit dit leven haalde. Je zult zeggen dat ik ze nochtans ook van dichtbij ken. Ze heeft ook in mij gewoond, maar ze is weer weggegaan. Ze heeft haar kamer wel niet helemaal opgeruimd voor ze wegging, en met de deur van die kamer komt het ook nooit meer helemaal goed, maar ze is wel weg. Zij heeft mij geen kaartje meer gestuurd, maar ik heb dat wel gedaan. Het leven is bij me gebleven. En ik weet dat ik ook dit niet mag zeggen, maar dat lijkt soms allemaal zo futiel. Ik durf het amper fluisteren. Jij zei tegen mij dat ik toch minstens iets had om tegen te vechten. Die kans heb jij niet gekregen. Was er maar iets of iemand die ik daarvoor de huid vol kon gaan schelden. Misschien zou het iets wegnemen van de machteloosheid. En je bent niet alleen. Ook de anderen die ondertussen gestorven zijn aan die kloteziekte, of dat nog zullen doen in de tijd die komt, ze zijn er ook. Misschien heb ik geleerd om rustig te blijven als er anderen bij zijn, maar ik ben zo onvoorstelbaar kwaad soms op die stomme ziekte. Het gaat nooit over.

Het is zo raar, ik kan me niet voorstellen dat je op een of andere manier stilzit nu. Ook dat zal misschien wel een verkeerde voorstelling van de dood zijn, dat je dan overgaat tot de grote rust. Dat de pijn van je weggaat, dat lijkt me een goed idee. En dat je innerlijke rust hebt, dat moet ook geweldig zijn. Maar verder gewoon wat zitten niksen, dat lijkt me niets voor jou. Het zou kunnen dat anderen daar in hun dood anders over denken, maar bij jou kan dat toch moeilijk het geval zijn. Er moet altijd wel iets gebeuren, er moeten dingen gemaakt worden, er moeten woordgrapjes bedacht worden, er moet in de tuin gewerkt worden. Misschien is dat het verschil, dat het woord moeten niet meer bestaat na de dood. Dat je dan nog altijd evenveel kunt doen, maar dat het allemaal mogen is. Ik probeer maar wat met die woorden te rammelen, Willy, je merkt het wel. Maar ja, ik moet toch wat.

Het is donker geworden buiten. Genoeg woorden voor deze brief. Het spijt me als mijn gedachten wat verward zijn. En verlegen ben ik ook een beetje. Misschien lukt het beter in een volgende brief, ik zie wel. En morgen zie ik je wel fietsen tussen de anderen, daar ben ik zeker van.

3 opmerkingen:

Tricky zei

en hoe verward je woorden ook zijn, ze zijn ook zo puur en oprecht, helemaal van jou, voor hem... en mooi...

Unknown zei

een watervalletje van tederheid. dat is het. een kleintje maar ook een hele grote. tegelijk. tegelijkertijd. ik kan me er in elk geval erg goed in vinden. bedankt jan.

Anoniem zei

mooie woorden Jan,
en inderdaad, het klopt helemaal van die witte/bruine benen :)