22 september 2010

De laatste zomer


‘Zullen we hier gaan zitten? Hier op de bank?’
‘Ja, dat is goed.’
‘Hier kunnen we veel mensen zien.’
‘Dat doe je graag, is het niet? Naar de mensen kijken.’
‘Ja, dat doe ik graag.’
‘Het is de laatste dag van de zomer. Ik hoorde het vanmorgen op de radio. Je denkt dat de herfst al begonnen is, maar dat is niet zo. Het is dus eigenlijk extra tijd.’
‘Die we zomaar cadeau krijgen.’
‘Zomaar. Het voelt wel bijzonder, zoals leven in geleende tijd.’
‘Is het voor jou nog altijd zo?’
‘Ja, het zal altijd geleende tijd zijn. Mijn hele leven.’
‘Misschien zal je uiteindelijk nog meer geleende dan niet-geleende tijd gehad hebben.’
‘Dat zou wel kunnen, als ik oud genoeg word.’
‘Dat hadden we toch afgesproken, dat jij heel oud zou worden.’
‘Is dat zo? Ik lijk het elke keer opnieuw te vergeten.’
‘Jaja, dat zal wel. Je hebt geen keuze, je zult eraan moeten wennen.’
‘Ik begrijp het al. Zie je die vrouw daar? Dat bedoelde ik daarnet. Als je zo gaat, dan zul je volgens mij toch niet heel oud worden.’
‘Of minstens vroegtijdig uit evenwicht raken. Letterlijk dan.’
‘Ja, dat kan ook.’
‘Ik kom wat dichter bij je zitten. Het is tenslotte toch de laatste dag van de zomer.’
‘Stel je voor dat dit de laatste zomer is, wat zouden we dan vanavond nog doen?’
‘De laatste zomer? Ik denk dat we eerst zouden wachten tot de laatste minuut van de dag, hier op de bank, en ons daarna uitgebreid gaan opwarmen.’
‘En zouden we dan praten, de hele tijd? Ik denk dat we zouden zwijgen, een groot stuk toch.’
‘Maar als het de laatste zomer is, hoe weet je dan hoe ver je nog in de volgende seizoenen kunt gaan?’
‘Dat weet je niet. Dat is het moeilijke. Misschien kom je nog wel tot aan de laatste dag van de lente, maar verder niet.’
‘Ik wil er niet te veel meer aan denken.’
‘Het is goed.’
‘Laat me eens kijken, ben je nu verbrand hier in je gezicht?’
‘Ja, ik denk het wel.’
‘Van dat even vanmiddag?’
‘Ja, zo gaat het bij mij, altijd meteen raak.’
‘Door de zon gaat je huid anders ruiken. Zelfs op de laatste dag van de zomer.’
‘Dat is zo, bij jou ook trouwens.’
‘Stel dat we hier zouden blijven zitten, tot de laatste dag van de lente, wat zou er dan gebeuren?’
‘Tegen dan zijn we misschien wel mummies geworden.’
‘Dan moeten we wel zien dat we een goede houding uitkiezen, die qua mummie het beste resultaat geeft.’
‘Kies er eens een uit dan.’
‘Jij moet zo en zo zitten. En hier nog een beetje zo. En ik ga hier dan zo zitten, dat lijkt me wel wat.’
‘Eigenlijk zouden we nu wel aan iemand moeten vragen om een foto van ons te maken. De mummiefoto. Voor het archief.’
‘Kijk, daar is die vrouw weer, met die hoge hakken. We kunnen het aan haar vragen.’
‘Ja, dat is een goed idee.’

‘Laat eens zien. Staan we er goed op?’
‘Ja, kijk maar. Wel beter dan echte mummies. Meer kleur, en zo.’
‘Zei ze niets, die mevrouw?’
‘Nee, niet echt, ze vond het wel grappig, denk ik. Ze zei dat ze al de hele tijd op zoek was naar haar vriend, met wie ze had afgesproken hier op het plein. Een uur geleden. Maar ik heb haar beloofd dat wij hun foto zullen maken als hij nog komt.’
‘Is dat wel een goed idee?’
‘Dat zien we dan wel. Misschien is hij wel heel klein, zo naast haar, met haar hoge hakken.’
‘Volgens mij komt hij niet meer.’
‘Ik denk het ook niet.’
‘Jij hebt wel altijd lekker warm.’
‘Ja, meestal toch. Soms kan ik het ineens heel erg koud krijgen, en dan duurt het heel lang eer ik weer opgewarmd ben.’
‘Dat ken ik, dat is bij mij ook zo.’
‘Eigenlijk moet je nog wel een liedje zingen. Voor het einde van de zomer. Als een soort nimf.’
‘Een nimf? Dat zal wel.’
‘Met een beetje meer verbeelding kan alles.’
‘Met een beetje minder trouwens ook, maar echt dan.’
‘Betrapt…’
‘Wees maar gerust.’

Geen opmerkingen: