07 september 2010

Hummeltje


Een verhuis voorbereiden is goed voor de zelfopvoeding. Die opvoeding is natuurlijk een eeuwige opdracht, een voortdurend gevecht met het algemene falen dat mij eigen is. En dat in het permanente besef dat alle, maar dan ook alle andere mensen ter wereld hun huis en leven altijd volledig op orde hebben. Of zoiets.

In het kader van de innerlijke dialoog worden instructies gegeven. Over het nuttig gebruiken van alle vrije uren of dagen. Hoewel het aantrekkelijk lijkt, een zomaar vrije zondag, dat mag niet. Er zal gewerkt worden. Er zijn ondertussen vele lijstjes gemaakt. Een van die lijstjes is: dingen waar ik geen zin in heb. En om een volledig didactisch effect te hebben, mag er voor de zondag alleen iets gekozen worden uit dat lijstje. Het wordt: de zolder verder opruimen, en daarbij zoveel mogelijk weggooien. Het wordt nog even uitgesteld met wat doelloos internetrondlummelen, tot de innerlijke stem – gij zult u aan nuttige taken wijden op de dag des heren – me tot de orde roept.

Je kunt jezelf niets wijsmaken, eigenlijk. Dat denk je als je de dozen ziet staan die, eigenlijk, al van twee verhuizen geleden dateren. Soms denk je dat ‘dat doen we later nog wel eens’ ertoe zal leiden dat sommige dingen gewoon vanzelf verdwijnen. Quod non, dus. Ooit dacht je ook dat allerlei dozen van allerlei elektronische apparaten moesten worden bijgehouden voor ooit eens een volgende verhuis. Eigenlijk ook een gemakkelijkheidoplossing, maar daardoor gaan die immense hopen piepschuim in die dozen niet zomaar weg. Je zult ze bij wijze van boetedoening ook allemaal in vuilniszakken moeten steken. En hoe klein je ze ook probeert te maken, de stukken zijn groot, en het voelt ongelooflijk lullig om zo’n hele zak vol te steken met zo’n wit gedoe dat niets weegt.

Stapels spullen die ooit verzameld werden, omdat ze ooit nog nuttig konden zijn, maar waarvan je toen al dacht dat ze, eigenlijk, heel erg lelijk waren. Maar goed, een mens moet er steeds op voorbereid zijn dat er zomaar ineens in je huis 24 ramen zouden kunnen bijkomen, waardoor je even ineens heel veel gordijnen nodig hebt, en waarvoor je in dat geval zou aanvaarden dat die – tijdelijk natuurlijk – lelijk zouden mogen zijn. Quod non, dus.

Spullen die ooit dienst deden, en toen ook geld gekost hebben, maar waarvan je weet – eigenlijk al langer dan nu – dat je ze niet meer zult gebruiken. En net niet goed genoeg om nog naar de kringwinkel te doen. Dus moeten ze weg, eigenlijk. Dan maar snel doen, zonder nadenken.

En herinneringen. Oude brieven die nog niet weggestopt waren. Schriftjes vol schrijfsels. Oude tekeningen. En foto’s. De klas van het eerste leerjaar. Klasfoto’s van heel wat later. Foto’s waarmee een fotowedstrijd werd gewonnen.

Een pakje oude bankafschriften. Die worden meteen opzij gelegd. Om een dag later nauwgezet in de daarvoor bestemde kaftjes te deponeren. Er is natuurlijk die permanente schrik. Dat de bankafschriftpolitie ineens voor de deur zal staan, met de prangende vraag: waar is het bankafschrift van 3 maart 1992. En dat bij niet onmiddellijk vinden dan ook onmiddellijk zal worden overgegaan tot een standrechtelijke executie. Minstens. Gelukkig wordt de collectie op die manier aangevuld tot het jaar 1988, waarmee dit risico tot aanvaardbare proporties is teruggebracht.

En een hummeltje. Het stond op mijn kamer in het oude huis. Eigenlijk altijd lelijk gevonden. Maar het stond daar nu eenmaal. Dat het veel waard is, werd altijd gezegd. Het is er nog altijd, blijkt nu. Het is niet toevallig ergens vergeten, niet toevallig van een kast gevallen. Het kijkt me aan, en zegt: gij zult mij meenemen. (Vanwaar toch altijd die gij-vorm bij die innerlijke stemmen?) En ik bezwijk, weer.

Uiteindelijk staat er een hele rij gevulde vuilniszakken klaar. Een immense hoop. En als die opgehaald is, zal het huis niet eens merken dat er zoveel weg is. Raar toch allemaal… Het zet een klein beetje aan tot lichte droefheid.

Soms denkt een mens wel eens: om gewoon te leven moet je toch veel kunnen, eigenlijk…

Geen opmerkingen: