14 februari 2015

Een inwandeldroom

Er zijn mensen die dat kunnen, ziek worden volgens de regels. Ze blijven netjes thuis, eventueel zelfs in bed. Ze laten zich vertroetelen. Ze laten zich alle zorgen met graagte welgevallen. Ze laten de boel de boel, en de wereld de wereld. Ze schamen zich er niet voor ziek te zijn. Ze zeggen alles af, of zelfs dat niet. Ze zijn gewoon ziek. Als dat een probleem zou genereren voor anderen, pech. Na enkele dagen komen ze geheel herboren weer de wereld in, met een houding van: nou en?! En gaan gewoon weer aan het werk, alsof er niets gebeurd was.

Met enige graad van wetenschappelijkheid is vast te stellen dat jij niet een van die mensen bent.

Er zijn mensen die zeggen dat je een zeer licht ontwikkelde vorm van arbeidsethiek hebt. (Waar halen ze het?) Er zijn mensen die diepgaande analyses maken, en zeggen dat je bang bent van de hulpeloosheid die je overvalt als je alleen bent met een ziekte, en je jezelf uit handen moet geven. (Dat zijn slimme mensen ongetwijfeld.) Er zijn mensen die zelfs zeggen dat het hele concept van jezelf uit handen geven voor jou in de categorie ‘het is ingewikkeld’ valt. (Dat zijn slimme mensen, of exen, of allebei.) Nog diepere analyses zijn beschikbaar, maar kunnen hier – om diverse redenen – niet gepubliceerd worden.

Vaststelling: je werd dus ziek. Het bleek uiteindelijk een hardnekkige keelontsteking. Het verloop dag na dag was telkens twee stapjes vooruit, en dan weer een achteruit. (Het duurde allemaal veel langer dan je had gehoopt, maar daar had de kosmos ongetwijfeld een goede reden voor.)

Je had het je nog afgevraagd hoe het nu juist zat. Zo’n ziekte kiest steeds een zwakke plek, denk je. Kaak, nek en stem. In die zone leek enige vorm van spanning zich te hebben verzameld. Wilde iets je iets zeggen? Door ervoor te zorgen dat je niet veel meer kon zeggen?

Onder het motto ‘tijd dat ik als een volwassene met een ziekte omga’ had je het meteen als een project aangepakt.

Slimme mooie mensen hadden je de dag daarvoor, aan het einde van het feest nog zo gezegd: blijf gewoon thuis, neem een dag ziekteverlof, of meer. (Thuis blijven? Tot daar toe, maar ziekteverlof? Is dat niet voor watjes?)

De eerste dag. Toch maar thuis blijven. Afwisselend enkele uurtjes werken, en dan weer wat rusten, om daarna weer wat te werken. (En dat op je verjaardag.) Verliep eerlijk gezegd iets moeilijker dan je had verwacht. Tegen de avond koorts. Wankel onder het dekentje. Wel een goede nacht.

De tweede dag. Toch maar even naar de dokter gaan, voor alle zekerheid. Ze legde je alles uit. En vroeg toen ineens of ze een ziektebriefje moest maken voor het werk. Je keek haar ongelovig aan waarschijnlijk, alsof het een onbeleefde vraag was. En daarna toch maar naar Brussel. Voor die ene belangrijke vergadering die je niet kon doorgeven aan een van je collega’s. Raar gevoel. Je hoorde alles, kon goed volgen. En toch was het alsof je afwezig was in je eigen hoofd. Na de vergadering snel maar weer naar huis, en de rest van de avond plat.

De derde dag. Bijzonder. ’s Morgens wakker worden, een licht gelukzalig gevoel. Het hoofd helderder dan de dagen daarvoor. Maar een lichaam dat alleen maar wilde slapen. (Slimme mooie mensen, al dan niet ex, zouden je ongetwijfeld iets zeggen als: maar geef daar dan toch gewoon aan toe, je lichaam wil je duidelijk iets zeggen, is dat nu zo moeilijk?) En je dacht: het project loopt hier een beetje moeizamer dan verwacht, maar eigenlijk heb ik wel een heel klein beetje zin om toch maar toe te geven, een klein beetje toch.

Thuis dus. Eerst nog wat werken, het was nog erg vroeg. En dan de zetel in, onder het dekentje. Opgerold tot een soort foetushouding. Lekker warm. En je viel als in een coma van verlangen. Als een zoete droom, waar je zomaar in en uit kon wandelen. Je ogen openen ging niet, maar je kon wel min of meer kiezen wat er gebeurde, wie er nog bij je was, wat er gebeurde, waar en hoe. Je schrok een beetje. Door de ontspanning werden luikjes in je hoofd gelicht, ergens. En eigenlijk dacht je: laat dit eeuwig duren, of minstens nog heel erg lang. Om daarna toch maar weer op te staan om nog wat te gaan werken. Tegen de avond met lichte tegenzin, en een lijf dat nog volop dacht aan die ochtend, naar een vergadering waar je moest zijn, en die ook nog eens heel erg lang duurde.

De vierde dag. Weer een stukje beter. Ondertussen was de smaak in je mond weer een beetje terug. Die drie kilo’s die je ondertussen kwijt was waren ergens naartoe. Dapper naar het werk. Het lijf voelde wat trager, maar ook een beetje anders, in goede zin. Tot ergens in de namiddag. Licht koortsgevoel. Alsof je lijf zei: tot hier, en niet verder. Weer naar huis, weer rusten. Tussendoor nog een salietheetje. Mmm. Die avond voor het eerst kracht genoeg om weer een stukje te schrijven.

De vijfde dag. Stilaan weer onderweg. Voelen hoe de scherpte weer voorzichtig terug leek te komen. Een goede dag. Maar ’s avonds toch weer een vergadering. Je hoofd zei ja, je lichaam iets als: eigenlijk liever niet. En weer lang.

De zesde en de zevende dag spreidden zich voorzichtig voor je uit. Met veel leegte. Veel verlangens in je hoofd om het huis weer aan kant te krijgen. Alles netjes opruimen, poetsen, enkele klussen doen. Jezelf het gevoel geven dat je weer terug bent. Hoopvol.

Diverse mensen, in allerlei categorieën, maar wel allemaal mooi, zouden je een beetje minzaam lachend toekijken. Met iets van : wat had je nu eigenlijk gedacht Jean? Ze zullen ongetwijfeld allemaal gelijk hebben, zoals steeds. Je zou iets antwoorden als: maar ik heb toch al een beetje mijn best gedaan, of niet soms? Er zou met ogen gedraaid worden. Ze zouden je zeggen: maar wees nu eens eerlijk. En je zou zeggen: ook al is het alleen maar normaal, overkomt het iedereen, is het nuttig en gezond, ik vind ziek worden toch niet zo fijn, maar eigenlijk vond ik het moment van de inwandeldroom toch wel heel bijzonder. Iets met jezelf uit handen geven, of zo.

Geen opmerkingen: