15 februari 2020

De tijger

De beelden en verhalen schuiven door elkaar. Ze vinden elkaar.

Verhalen die er de hele tijd al waren, verhalen die naar elkaar toe schuiven, zoals druppels op een glasplaat. Op het laatste moment lijken ze aan elkaar te trekken.

Sommige hebben geduldig gewacht. Ze hadden hun tijd nodig. Misschien waren de woorden gewoon geduldig, wachtend tot ze aangeraakt werden.

Je ziet die dappere mensen op de televisie. Ze vertellen rustig. Ze waren als knooppunten van pijn en machteloosheid.

Het is niet eenvoudig om het pad te zien, als het moeras je deel is. Je ziet hoe die mensen rustig blijven stappen. Ze zijn zelf het pad geworden.

Lagen raken elkaar. Je ziet de ogen. Je ziet hoe de zinnen zijn geschreven in hun huid. Je ziet waar het gevaar is.

En de eenzaamheid. En het onvermogen. In weerwil van wat er nu is. De mensen die er nu zijn. Je ziet hoe hij het vertelt. Daar waar de dingen stokken.

Beelden. Plekken van afwezigheid. Misschien kun je ernaar kijken, misschien is dat al veel. Misschien legt iets zich dan neer, om van dat nulpunt weer te beginnen.

Je ziet het verlangen. Het lijkt op het kampioenschap tegenwindfietsen. Je ziet hoe ze fietsen. Misschien zien anderen alleen de wind.

Verhalen raken elkaar. Je kijkt naar je handen. Je ziet beelden. Waar de tijd bevriest. En waar het nu wacht. En de rust die daar kan zijn.

Waar je je handen moet leggen, heel voorzichtig. Waarna je gewoon wacht. En de dingen zich terug neerleggen. Je lichaam grenst zich af.

Je ziet de eindeloze moed van die mensen. Wie het geheim verbreekt, kan nog meer verliezen. Wie de cirkel van het zwijgen doorbreekt, legt zich neer op onbekend terrein. Maar wel voor het eerst.

Misschien heeft de tijger gewacht. Wat toen niet kon, is er misschien nog steeds. Aankomen in dit nu, verward weliswaar, onvoorbereid, maar nu.

Je denkt aan de kinderen. Je ziet mensen die lijnen trekken, aan de andere kant gaan staan. In het onbekende nu. En daar hun kinderen wiegen in het leven. Met handen die langzaam minder onwetend worden.

Je ziet de leeuw in je. Hij is daar ergens. Hij hoort bij je. Iemand legde je dat uit. Je kunt er naar kijken, wanneer het moment daar is. En het is goed.

Je denkt aan hen, je zegt het. Ze zijn mooi, in het leven. Daar wilden ze zijn. En je zou het willen zeggen: ik sta hier, ik blijf hier staan.

Je hoort de verhalen. Je kent de plek waar die verhalen zijn. Het maakt je niet bang. Je luistert. Je ziet hen, en niemand anders.

Je ziet die vrouw. Je ziet haar man. Je ziet hoe ze bewegen. Zorgzaam en vertrouwd. Hij laat genoeg ruimte, en is ook altijd in de buurt. Ze hebben hun plek gemaakt.

Je ziet die andere vrouw. Hoe ze danst. Ze bepaalt zelf wat ze met de zwaartekracht doet. Ze kan het tonen aan de kinderen, die zich in het nu dansen.

Je ziet hoe een groot verdriet gedragen wordt. Wat het doet met een lichaam. Hoe je staat. Hoe het beweegt tussen rusteloze ogen. Hoe het weet.

Ze vinden elkaar, ergens op het pad. Ze worden gezien. Ze zijn er, en ze blijven. Misschien weten ze niet hoe dat moet, misschien zijn ze onhandig, maar het geeft niet.

En soms weet je niet of je het goede doet. Of je ging staan wanneer het moest. Voor hen. Of je een plek maakte waar het veilig was, ergens aan de andere kant van de wind.

Je ziet hoe ze vertellen, daar op de televisie. Ze hebben het gehaald. Op een of andere manier zou je willen zeggen dat je trots bent op hen. Misschien voelen ze het wel.

Geen opmerkingen: