09 februari 2020

We kijken naar de wind

‘Hier kan de wind ons niet raken. Hier zijn we veilig.’
‘Mag ik zo bij je komen zitten?’
‘Ja, dat mag. Ik weet wel niet helemaal zeker hoe ik dat moet doen.’
‘Je doet het goed zo.’
‘Ik dacht aan je. Om een of andere reden dacht ik dat er bij jou te veel wind zou zijn of zo. Ik kan het niet uitleggen. Ik wou dat je hier zou zijn. En onze dochter ook.’
‘Ze is goed aan het slapen hier, ik ben net nog gaan kijken.’
‘Misschien moeten we de wind dankbaar zijn, een beetje toch. We weten weer hoe kwetsbaar we zijn.’
‘Het is raar. Er is zo weinig dat me echt rusteloos maakt. Maar als er storm is, is het weer alsof ik terug dat kleine meisje ben. Vroeger in het oude huis. Ik dacht altijd dat het huis wiebelde als er zo’n windstoot was.’
‘En was er dan niemand die even bij je kwam liggen of die een verhaaltje vertelde?’
‘Nee, eigenlijk niet. Telkens opnieuw schrok ik wakker, de hele nacht door.’
‘Wat erg voor jou. Als je wilt, kan ik straks nog altijd een verhaaltje vertellen?’
‘O ja, dat zou leuk zijn. Er is toch niemand die ons ziet.’
‘En wat dan nog?’
‘Ja, dat is wel waar eigenlijk.’
‘Vanmiddag, voor je hier was, zat ik daar in de hoek te kijken naar het licht. Ik hoorde het geluid van de wind. En de planten daar bij het raam waren zo mooi. Ze stonden er zo rustig. Alsof ze me iets wilden vertellen.’
‘En heb je toen naar mij gebeld?’
‘Ja.’
‘We hadden het net daarvoor nog over jou gehad.’
‘Ja?’
‘Over hoe je soms staat te dansen in de keuken. Waarbij het woord dansen misschien de vriendelijke versie is van onnozel doen.’
‘Maar jullie dansen toch mee soms?’
‘Natuurlijk. Maar wij dansen wel echt. Of dat vonden we toch.’
‘Als ik alleen sta te koken dans ik ook wel af en toe. Tot ik mezelf weerspiegeld zie in het raam. Nu de dagen langer worden, groeien de dansmogelijkheden dus.’
‘Onderweg naar hier moest ik nog aan die brief denken die je mij vorig jaar stuurde. Het was alsof je je wou verontschuldigen voor iets. Dat hoeft helemaal niet. Ik zie nu wel beter wat je bedoelde. Ik begrijp dat het je een beetje machteloos maakt, te weten wat je weet. Maar je was daarvoor ook altijd al gewoon jezelf, op een mooie manier. En ik was ook onhandig. Letterlijk misschien wel.’
‘Dat is wel lief. Ik weet niet goed wat ik moet zeggen.’
‘Je hoeft niets te zeggen.’
‘Heb jij dat soms ook? Dat je precies terug zou willen naar een soort nulpunt, of voor het eerst bij dat nulpunt komen, om dan van daar opnieuw te beginnen?’
‘Daar moet ik eens over nadenken.’
‘Soms zie ik dat in mijn hoofd, hoe het eruit zou zien. Maar genoeg daarover voor nu. Nu zijn we gewoon hier.’
‘En de wind blijft buiten.’
‘Ik moet nu ineens denken aan toen die dag aan zee, toen er ook veel wind was. Je kon jezelf voorover laten vallen in de wind, en dan bleef je hangen.’
‘O ja, dat weet ik nog.’
‘En achter dat muurtje gingen we dan onze boterhammetjes opeten.’
‘Jij had een heel lekker slaatje gemaakt.’
‘En jij was verdrietig in de trein terug.’
‘Weet je, ik vind dat we altijd genoeg verhalen moeten hebben die we aan elkaar kunnen vertellen.’
‘Dat is wel een goed plan.’
‘Als die kleine meid die hiernaast ligt te slapen groot is, zou ze zich dat van ons moeten herinneren.’
‘En ook van dat dansen natuurlijk.’
‘Ja, dat ook.’
‘Zal ik toch maar dat dekentje pakken?’
‘Ik dacht dat je het nooit zou vragen.’

Geen opmerkingen: