02 februari 2020

Jemima

Ik zag haar voor het eerst in de trein. Ze kwam naast me zitten, tussen Antwerpen en Aarschot. Ze vroeg me welk boek ik aan het lezen was. Ik liet het haar zien: Limits, van Giorgos Kallis. Ik vertelde haar dat ik van een goede vriend had gehoord dat ik eerst dit boekje moest lezen voor ik zou beginnen aan een lange tekst die ik nog moet schrijven, voor een boek. En ook dat ik vind dat het boekje lekker in de hand ligt. Ik heb een bijzondere gevoeligheid voor boeken die lekker in de hand liggen en mooi mee bewegen. Net daarvoor had ik nog een artikel over zinnelijkheid gelezen, en misschien was het wel zoiets.

Ze heette Jemima. Ze had even rondgekeken in de wagon en het nog vrije plekje naast mij leek haar wel veilig. Ze zei dat ze dat altijd doet, onbewust bijna. Kijken en onmiddellijk ook inschatten waar het veilig is.

‘Het is iets dat mijn lichaam bijna autonoom of zo doet. Daar wel, daar niet. Het heeft niet zozeer met het uiterlijk te maken, het is iets anders.’

Ze vertelde dat ze net in Antwerpen bij een speciale bakker een taart was gaan halen voor haar oma. Het had iets met een verhaal van vroeger te maken, waarom die taart net daar, in die winkel in Antwerpen moest gekocht worden. Het was iets als een soort magische spreuk of zo.

‘Het is iets dat ik met mezelf heb afgesproken. Als ik die bewuste taart daar koop, dan kan er niets fout gaan. Het brengt geluk of zo. Het is als een ritueel. Straks ga ik met die taart naar mijn oma. Ze is pas 91 geworden. We gaan dan altijd bij haar in de keuken zitten, op dezelfde manier. Ze heeft al koffie gemaakt en ze weet uit welk kopje ik koffie wil drinken. Ze snijdt twee stukken van de taart. En dan legt ze eerst even haar hand op de mijne, en dan beginnen we te eten. Na enkele happen zegt ze dan dat alles goed komt. En dan eten we zwijgend verder.’

Ze vertelde me dat ze zo hield van de ogen van haar oma. Met die ogen kon ze zo helemaal kijken, alsof ze je helemaal zag. En zo voelde het ook. Als er iets aan de hand was, zoals een nieuw vriendje dat toch weer van het verkeerde soort was, dan zag ze dat meteen. Jemima moest het nooit zelf zeggen. Ze wist het soms zelf nog niet.

‘Om een of andere reden denk ik dat jij dat ook begrijpt. Ik ken je natuurlijk niet, en straks stap ik af en jij ook. Het is een beetje een gedoe, ik en de mannen. Na een tijdje merk ik telkens weer dat hij toch eigenlijk niet goed is voor mij en dat we eigenlijk ook niet goed zijn voor elkaar. Anderen zien dat altijd eerder dan ik. Ik ontken het eerst nog, probeer te rekken wat eigenlijk niet goed is en dan komt het verdriet. Ik denk wel dat ik elke keer een beetje vooruitgang maak, maar helemaal zeker ben ik daar nog niet van. Maar mijn oma blijft geduldig en ze steunt me altijd. Soms zegt ze weleens dat het niet zo erg is om alleen te zijn, zoals zij is. Misschien moet ik daar een goed voornemen van maken voor dit jaar, om daarover na te denken.’

Ik zei dat ik haar goed begreep en dat ik hoopte dat het toch echt wel goed zou komen. Ik vroeg of ze graag kinderen wilde.

‘Ja, ik denk het wel. Heel erg graag eigenlijk. Maar ik denk ook dat ik er misschien een rommeltje van zal maken. Ik zou zelf eerst mijn eigen verwarring op orde moeten hebben en liefst ook nog iemand naast me hebben die een beetje stevig in de aarde staat en samen met mij die kinderen een veilige plek in deze wereld kan geven. Ik hoorde nog een gesprek gisteren met een kinderpsychiater over wat de gevolgen kunnen zijn voor de lichamelijke ontwikkeling van kinderen van wat er thuis gebeurt. En ik zou het echt wel goed willen doen, zoals alle papa’s en mama’s waarschijnlijk.’

Ze zei dat ze zich een beetje rusteloos voelde, maar dat dat later beter zou zijn, na de taart met haar oma.

‘Vind je ook niet dat er al veel licht is? Zodra het februari is, voel je echt dat het licht aan het veranderen is. Ik kijk graag naar het licht van februari, vooral ’s morgens. Al blijft het verwarrend dat de winter op de dool is. Het zou koud moeten zijn nu. Net als de rest van de natuur hebben wij ook de koude nodig om nadien beter warmte te kunnen geven en ontvangen. Veel mensen durven dat precies niet meer, in alle seizoenen leven. Ze willen dat het altijd warm is, waardoor dat ook vanzelfsprekend zou worden. En dat is het niet. Warmte, die je ook vanbinnen warm kan maken, die is nooit vanzelfsprekend. Ik moet nog elke dag oefenen. Maar dat lijkt me net heel goed. Zo zie ik veel beter de mooie dingen die er wel zijn en die zomaar op mijn weg komen.’

Ik vertelde haar nog dat ik die ochtend had gezien dat er een bloem was opengegaan in de bak op mijn terras. Ik beloofde haar om er een foto van te maken en die naar haar door te sturen. Daar keek ze erg naar uit, zei ze. Ze zou die foto aan haar oma laten zien.

We kwamen aan in Aarschot, waar ik moest overstappen op een andere trein. Zij moest nog een stukje verder. We namen afscheid. Ik ging wachten op het andere perron. Haar trein moest nog even wachten. Het is altijd een beetje ingewikkeld of je dan de hele tijd moet blijven kijken naar elkaar of zogenaamd af en toe. Ik denk dat we de hele tijd af en toe hebben gekeken, die twee minuten.

Terug thuis maakte ik een foto van de bloem en stuurde ze door. Ik kreeg als antwoord de groeten terug van haar oma. Misschien komt vandaag alles goed met de wereld. 

Geen opmerkingen: