11 augustus 2020

Een kabbelende stroom

Vroeg in de ochtend de trein nemen, alsof het gewoon is. (Nog iets vroeger al iets zeggen, dat is belangrijk. De woorden doen ertoe.)

Kranten, een tijdschrift en een vers boek. Bewegen in woorden.

(Tussendoor loopt het gesprek de hele tijd door, zoals het al weken doet. Het is zo vertrouwd geworden. Je vertrouwt het.)

(Toch nog maar even zeggen dat je later rustiger en beter zult antwoorden.)

De blauwe fietsen, je begint het stilaan te kunnen. (Er schijnen risico’s van handopeting te bestaan, zeggen mensen die het kunnen weten. Blauwefietservaringsdeskundigen.)

Je hebt afgesproken met een vriendin. Je bent zo blij dat je haar nog eens kunt zien.

Je rijdt over een fietspad dat de naam draagt van een man die je goed gekend hebt.

(Straks kun je de woorden rustiger lezen, denk je.)

Fietsen langs het water dat er op sommige plekken niet meer lijkt te zijn.

Een mooi plekje in het park. De kleuren van de bomen, de vijver, het is zo wonderlijk. Er is wijsheid in die bomen.

De verhalen. Regendruppels.

Kinderen lopen heen en weer. Het jongetje zwaait een beetje verlegen naar je. Je vraagt stilletjes aan hem of het leuk is. Hij zegt, nog stiller, dat het leuk is.

Het is goed hier te zijn, denk je. (Iets over dingen die blijven.)

(Je kijkt naar het gesprek. Het is meestal wel vrij rustig.)

Verder fietsen. De vijver ziet blauw van de algen.

Een ander bankje, naast de rivier. Er is nog een verhaal.

Het is eigenlijk best wel aangenaam. Een beetje koel, veel lucht in de lucht.

Aan het station gaat de blauwe fiets netjes in het rek. Je hand blijft ook heel. (Wat wel handig is.) (Wat dan weer een flauwe woordspeling is.)

Je schuift in het verse boek. (De letters zijn mooi, trouwens.)

Onderweg heel even een dipje. (Sommige zinnen drie keer opnieuw lezen.)

Bij het uitstappen valt de warmte ineens over je. (In die andere stad leek het minder warm.)

Je kijkt naar de mensen die voorbij lopen in de straat. Je ziet een trend (die zeker aanbevelenswaardig is).

De mevrouwen in de winkel hebben elk een eigen stijl in het wensen van een fijne dag. (Met andere ogen.)

De woorden rustig opnieuw lezen. (Een warme stroom.) Een trager antwoord. (De woorden mogen, denk je.)

Een kunstige dans. Ja, dat is het. (Warm.)

Een videogesprek. Je bent blij haar terug te zien. Het lijkt wel een beetje alsof ze echt aan het smelten is, daar aan de andere kant.

Wat roepen deze woorden bij je op? (Er komt iets van weven.)

(Het koken is een goed moment voor gesprekken.)

De boer (met een zeer licht Kempisch accent) in het journaal. De appels en de peren verbranden aan de bomen. (Dat had je in het weekend ook al gezien, herinner je je.)

Buiten begint het onweer zich klaar te maken.

Johnny Cash zingt Wayfaring Stranger.

De volgende ochtend mag je weer naar het ziekenhuis, dit keer voor de uitslagen. En daarna kun je hopelijk weer het leven vieren.

Het leven vieren is belangrijk.

(Iets met een glimlach.)

Geen opmerkingen: