22 januari 2021

Wiegen


Ergens op de rand van het weekend. Een beetje heen en weer wiebelen op je stoel. Het heeft iets geruststellends.

Het is je vrijdagbuik, denk je. Misschien wil iets kantelen.

De dingen die je niet begrijpt.

Misschien omhult je lichaam echo’s. Ze bewegen daar, stuiteren traag weg naar een stilte.

Misschien is het wachtende zachtheid.

Je vertelt iemand iets over verlies. De dingen die je verloren hebt, in die maanden. Je hoort jezelf de woorden zeggen. Je ziet je hart.

Je loopt even verloren in jezelf. Je kijkt naar de plek waar je gaat staan. De dag gaat verder.

Iets in je rug zindert.

Je schuift de woorden zorgvuldig in elkaar. Met een zachte toets.

(En je zou het niet erg vinden, om even woordloos te zijn. Of anders een woord met weinig woorden in.)

Wat je haar vertelde over alleen.

Je hebt honger. Je probeert net iets minder te eten dan je honger hebt.

Iemand zou het kunnen hebben over wat je uitstelt. Je denkt dat het anders is, maar misschien heeft ze gelijk.

(En je denkt aan iets dat je niet in beweging lijkt te krijgen. Het is buiten jouw handen. Het is zwaar droef, besef je.)

Je fietst door de stad. Snel even de boodschappen doen. Het lijstje in je hoofd.

Je beweegt soepel door de winkel. Een soort intrinsiek wiebelen.

Bijna weer thuis schrik je ineens van een tegenligger.

Alle spullen op het aanrecht. Het hoort zo, dat ze daar nog even liggen. Zodat ze gezien worden door de ruimte.

Je stapt soepel door het huis.

Iets in je is veranderd, in die tijd.

(Onderweg heb je ook nog iets bedacht als alternatief voor het verjaardagsetentje.)

Je weet niet altijd of je de seizoenen van je huid zou kunnen begrijpen.

(Wegen de woorden meer dan wat ze zijn, als je erover vertelt?)

Je kijkt naar de mensen die spreken op je scherm. Je kijkt naar hun stemmen. Je maakt beeldjes van wat je op je scherm ziet. Alsof je zo telkens heel even de tijd zou kunnen bevriezen.

Je doet de dingen die je nog te doen had. 

(Hoe zou het zijn als je nu in de trein zou kunnen zitten, van daar naar hier?)

Je gaat naar de andere kamer. Bijna soepel. Iets is heel moe.

Je krult jezelf op tot een bolletje, onder het dekentje. Even mag je hier zijn, in dit niemandsland.

Je programmeert de Bachconcertjes van volgende week, zodat je er niet meer aan moet denken. Iets in dat idee maakt je rustig. Dat Bach zeker bij je zal zijn.

Je huid lijkt zo koud. Je verdwijnt een beetje in een nis van je lichaam.

Het is bijna tijd om te gaan koken. De spullen op het aanrecht mogen nu naar hun plek van bestemming. Ze zeggen dat het mag, dat het goed is. De wijn is lekker, is diep, ook.

Terwijl je heen en weer loopt, legt een verdriet zich over je heen. (Het mag er gewoon zijn, denk je, niemand zou het kunnen wegnemen, denk je.)

De dingen die je niet begrijpt.

Het ruikt lekker.

(Je wilt alles wel horen wat ze zeggen in het journaal, maar je zou liever hebben dat ze geen vragen stellen. Vragen mogen morgen. Ze hebben je niet gehoord, denk je. Het is niet zo erg, het is alleen jouw verlangen.)

Trage woorden, dat mag misschien wel.

De stoel wiegt je. Voorzichtig.

Geen opmerkingen: