26 mei 2007

Awfully kind

Wat de e-mail kan doen op het vlak van ijdelheid en verwondering, en wat er tussen die twee zit. Qua productie van mails op weekbasis ben ik waarschijnlijk bovengemiddeld. Al ligt dat vooral aan het werk. Anders zou het iets minder zijn vermoedelijk. Het is fascinerend hoe er bijna ongemerkt een erg minutieus soort taakverdeling is gekomen tussen de verschillende communicatiemedia. Wat zeg je gewoon tegen elkaar? Wat zeg je via de telefoon? Wat zeg je via een briefje? Wat zeg je via een mail? Wat zeg je via een sms? Als je mensen goed kent, kun je rustig laveren tussen de media. Als je mensen niet kent (en al dan niet zou willen kennen) kan het spannend of net vervelend zijn als die of die optie gekozen wordt.

Waarschijnlijk ben ik nog van het ouderwetse type. Ik kijk nog steeds vol verwondering naar al die technologie, telkens weer verbaasd dat die dingen werken. In wezen vind ik het al een wonder dat je een brief ergens in een metalen doos gaat steken en dat die dan door een mysterieus gebeuren de dag nadien bij iemand anders op de deurmat valt.

Bij het gebruik van de diverse middelen heb ik altijd beelden. Terwijl je schrijft of tikt zie je die ander, of toch min of meer. Soms zie je de ander terwijl je mailt of sms’t maar wil je haar of zijn stem liever niet horen, want dat zou iets verstoren. Dat is vergelijkbaar met telefoneren. De stem klinkt anders als je de ander niet voor je ziet, en daardoor zeg je andere dingen.

Bij het grootste deel van de mails die ik te verwerken krijg, ben ik meestal blij dat ik de persoon niet ken die ze stuurde. Dat werkt gemakkelijker. Het ideaalbeeld dat je ziet, is in zekere zin leeg. Soms hoop je wel eens voorzichtig dat bij bepaalde mooie woorden ook mooie mensen horen. Maar als je die mensen dan toch tegenkomt, valt dat wel eens tegen. Het ideaalbeeld dat je ziet bij mensen die je wel kent, is waarschijnlijk altijd mooier dan de werkelijkheid. Je kunt niet zien of zij of hij een geweldige slaapkop heeft. Je kunt niet zien of de kamer rommelig is. Je kunt zelfs niet zien of zij of hij wel kleren aan heeft. En die dingen zijn goed. Ik hoef geen webcam, liever niet.

Maar eerst even over de ijdelheid. Ik was het al vergeten, maar nu ondertussen meer dan 10 jaar geleden moest ik ooit een tussenkomst doen op een congres over patentrecht. In het Europees Parlement waren we toen erg bezig met het dossier van de zogenaamde ‘onco-muis’. En dat had dan weer te maken met de discussie over patenten op levende wezens. In elk geval, over dat thema werd aan de universiteit van Gent een internationaal congres georganiseerd. En namens de groene fractie moest ik daar een korte tussenkomst doen.

Toen vond ik het al zo spannend. Ik was erg zenuwachtig. Bang dat ik door een of andere mand zou vallen. Bang dat mijn Engels niet goed genoeg zou zijn. Maar goed, ik overleefde het, en het was een boeiende dag. Nadien echter moest ik mijn tussenkomst ook nog helemaal uitschrijven, want er zou een boek gemaakt worden over dat congres. Lap, weer zenuwachtig, over het Engels en zo. Op papier zag het er allemaal iets minder uit dan het ooit in mijn hoofd gezeten had voor ik alles uitsprak.

Een hele tijd later kreeg ik met de post het boek van dat congres. Woew. Dat zag er zo net echt uit. Zo’n echt boek bij een echte wetenschappelijke uitgeverij. En daar stond dan mijn tekstje in. Heel stiekem was ik toch een heel klein beetje trots. Boeken zijn natuurlijk bedoeld voor de eeuwigheid. Maar of dat met dit boek, en dan met name met mijn tussenkomst ook zo zou zijn, kon ik moeilijk geloven. Ik vroeg me af of ik ooit nog iets zou horen over dit boek. Zou er ooit iemand zijn die mij zou aanspreken over dat hoopje woorden in het boek met mijn naam erboven? Preventief legde ik me er al bij neer dat die hoop ijdel zou zijn, het zou ook voor een volgend leven zijn.

Tot deze week dus. Plong! In mijn mailbox kwam een mail waarin ik in de titel een verwijzing zag staan naar dat bewuste boek. In mijn hoofd zei er ook iets Plong! Voorzichtig deed ik de mail open (alsof dat al zou gaan, al geloof ik dat wel). Het bleek een Britse professor uit London te zijn van wie een artikel opnieuw zou gepubliceerd worden. En daarin werd verwezen naar mijn tekst in dat boek. Ze kon niet meer aan de juiste referenties komen. En of ik haar kon helpen.

De communicatieverwarring, gecombineerd met de klassieke onzekerheid, sloeg toe. Dat boek bleek ik nog te hebben, dus dat was geen probleem. Maar nu een antwoordje. Zou ik plechtig antwoorden? Of losjes en joviaal? Zou ik weer geen fouten maken in mijn Engels? (Misschien had ik me moeten afvragen of zij niet mijn artikel citeerde als voorbeeld van hoe het niet moet, maar ja, daar denk je dan niet aan…)

Ik verstuurde mijn mail, en toen wist ik het even niet meer. Ik wilde toch even weten wie Annabelle, want zo heette ze, nu eigenlijk was. En ja, ik zal er eerlijk voor uitkomen, ik wilde ook wel weten hoe ze eruit zag. Stel je voor dat ze zou bellen, dan kon ik meteen charmant antwoorden. En om een of andere reden vind ik het verwarrend als mijn mail ver weg moet. Want ergens, daar in het echte London, bij een echte mevrouw, zou op een bepaald moment mijn mail aankomen. Zij zou mijn woorden lezen. Dat dat zomaar kan, ik vind het nog steeds verbluffend.

En ja. Plong! Bijna anderhalf uur later kreeg ik een mail terug. Ze bedankte me. En er stond ook nog. “That’s awfully kind.” Woew. (Eigenlijk moet ik toegeven dat er stond ‘awfuly’. Die prof politieke wetenschappen, die ook over feminisme had geschreven, had een spelfout gemaakt.) De kans is relatief klein dat we elkaar ooit nog tegenkomen. Maar, zeg nooit nooit. Dat weet ik ondertussen. Gisteren liep ik toch alleszins met een kleine glimlach rond.

Geen opmerkingen: