13 mei 2007

Een zondag


Het landschap vanuit de trein lijkt te reageren. Deze ochtend blijft er een onrust in mijn lichaam. Het is alsof er meer gemaakte ruimte is vandaag. Het asfalt, netjes afgelijnd, en de bedrijfsgebouwen vallen me meer op dan anders. Tot ik ineens de reiger zie, die traag de weg over wandelt.

Kleine meisjes worden groot. Ik ben van zo ver gekomen voor haar verjaardag. Ik was erbij toen ze haar eerste stapje zette. En nu zit ze hier naast me. Veertien. Ze lijkt op zichzelf. Groeit de wereld in. Duwt telkens een stukje lucht opzij om plaats te maken. En ik kijk verwonderd toe, en voel iets in mijn rug.

De reis terug is altijd anders. Soms zou je denken dat het groen in dit licht van zichzelf bewust is. Dat het weet hoe groen het is. De planten en struiken die drager zijn van dit groen, schikken zich nederig naar dit besef. Het groen is sterker.

Wat antwoord je als men je vraagt te beschrijven waarom je iemand graag ziet? In welke woorden doe je dat? En hoe verandert het als je iemand langer dan kort kent? Ga je beter weten waarom, en dus ook betere woorden vinden? Of ga je beschrijven hoe die ander is, beschrijven wat je ziet? Als je kijkt, zie je alle dingen die mooi zijn of mooi geworden zijn. Ze lijken zich soms in de tijd te verzetten tegen woorden die met waarom te maken hebben. Af en toe zijn ze wel aanwijsbaar. Ze trekken zich terug in het voorportaal van de woorden.

Je verdwijnt langzaam in het ritme van de trein. Tot je weet dat je daar bent. Daar waar je opgenomen bent. Bijna onzichtbaar. Ontdaan van alles wat je kan verhinderen om deze beweging te zijn. En dat is het moment waarop je samen zou kunnen zijn. Als er iemand zou zijn die net als jij verdwenen is in wat hier is, dan zou die iets kunnen zeggen. Je zou het horen, en je zou iets kunnen zeggen. En je zou samen kunnen zijn.

Je wacht op een trein die vertraging heeft. Alle treinen hebben vertraging vandaag. Het zou niet erg zijn als het perron leeg was. Maar het is niet zo. Er zijn te veel mensen. En ze maken te veel lawaai. Het zal met de wedstrijd te maken hebben, en wat het met hen doet. Net nu het hier leeg zou moeten zijn. Hoe zou het zijn om soms niet moe te zijn?

Het boek komt dichterbij. Ik moest wachten op het naderen. In het boek is er veel zee. En mensen in schepen op die zee. Op weg naar weg, of naar thuis, ooit misschien. Ooit of nooit meer thuis komen. Ik zie voor mij de houten boegbeelden op de schepen, die zo uitgebreid beschreven worden in het boek. En ik zie de kaart in het boek. Als een soort wegwijzer. Vrouwen in een boot. De kaart geeft aan waar je stopte en waar je weer verder mag gaan. De kaart heeft geduld.

De vertraging had zich te zeer opgestapeld. Je mist de trein die je graag wilde hebben. De trein heeft jou blijkbaar niet gemist. Graag wilde je al thuis zijn. Maar blijkbaar is het nog te vroeg. Het perron is leeg, voor dat bijna-uur dat komt. Gestrand. De odyssee uit het boek, in het klein. Je kunt je ertegen verzetten, tegen je lot. Hier te zijn, tot het tijd is. Tot je beslist het op te geven, en alleen te luisteren naar het ritme van je buik. De woorden in het boek stralen je helder tegemoet. En voor je het weet, is de tijd voorbij. Je vergat zelfs je honger.

Ik kreeg een verhaal van een vriendin. Ze verwees naar iemand die het onder andere had over het streven naar ‘naakte aandacht’. Dat blijft in mijn hoofd zitten. Als je traag genoeg beweegt, of als je genoeg luistert, dan kun je voelen hoe het evenwicht verglijdt van het ene naar het andere been. Hoe wat je met de zwaartekracht verbindt wervel per wervel opschuift als je je hoofd naar opzij beweegt. Die beweging zoeken in het stilstaan, daar schuilt misschien de naakte aandacht.

Ik stap weer in de trein. Ik zie hoe de zon me vergezelt. Ze streelt mijn schouder. De lucht is hevig mooi. Zoals alleen deze zondagavond kon zijn.

Geen opmerkingen: