Wie een of twee boeken van de Hongaarse schrijver Sándor Márai heeft gelezen, wil daarna ook aan alle andere van hem beginnen. Het meest recente van hem vertaalde boek is Bekentenissen van een burger. Dit boek verscheen voor het eerst in 1935. Hoewel het in een voorschrift anders gezegd wordt, is dit een autobiografisch boek. Het is het verhaal van een jong leven in een wereld en een tijd in verandering. Het is daarmee ook het verhaal van Midden-Europa net voor en net na de Eerste Wereldoorlog. En het is het verhaal van de teloorgang van een burgerlijke cultuur.
Sándor Márai werd in 1900 geboren in het Hongaarse Kassa (een gebied dat nu in Slowakije ligt). Na de Eerste Wereldoorlog zwierf hij door Europa om zich begin van de jaren dertig terug in Hongarije te vestigen. Daar werd hij een bekend auteur. In 1948 ontvluchtte hij zijn land om in de Verenigde Staten te gaan wonen, waar hij in 1989 stierf door zelfdoding. Het boek beschrijft de kindertijd van de auteur, en vat dan weer aan bij de tijd dat hij rusteloos door Europa trekt en journalist wordt.
In het eerste deel wordt een wonderlijke en fascinerende wereld opgevoerd. Bijna stap voor stap wordt het hele landschap geschetst. Het huis in een provinciestad waarin het hoofdpersonage opgroeide. De manier hoe het werk en het huishouden werden georganiseerd. De manier waarop verschillende culturen en klassen samenleefden. Het is alsof je door de kamers kunt lopen en kunt kijken naar de kleren, naar het eten, naar de boeken en tijdschriften die overal aanwezig waren. Je maakt kennis met dienstmeiden en kokkinnen, met de joodse families die in de buurt wonen. Je ziet hoe de ene over de andere denkt. En je voelt ook al hoe het hoofdpersonage tegelijk thuis en ontheemd is.
In de bijna sociologische beschrijving van die wereld krijg je regelmatig scherpe en soms harde observaties, onder meer over huwelijk en familie: “De meeste huwelijken zijn mesalliances. De levensgezellen hebben er zelf geen vermoeden van wat het is dat hen mettertijd tegen elkaar opzet. Ze komen er nooit achter dat de smeulende haat die hun huwelijksgemeenschap doorzengt niet zozeer het gevolg is van de afwezigheid van seksuele harmonie, maar vooral de expressie van een soort klassenhaat. Decennialang zwerven ze over de ijsvelden van verveling en gewoonte en haten ze elkaar omdat de een voornamer en beter is opgevoed dan de ander en zijn vork en mes eleganter hanteert, of omdat de betreffende partner uit zijn kindertijd een kastegeest heeft meegebracht.” Met dit soort bril kijkt de auteur dan naar zijn zeer uitgebreide en kleurrijke familie, verspreid over heel Midden-Europa. Via alle familieverhalen leer je telkens een hoop over de complexe en tragische geschiedenis van dat deel van Europa. Zoveel verschillende volkeren in steeds verschuivende grenzen. De portretten van een aantal familieleden zijn vaak erg vertederend. Je voelt dat het hoofdpersonage zich vooral aangetrokken voelt tot die verwanten die een beetje buiten de gangbare norm leven. Bij dat alles krijg je ook een beschrijving van de vooroorlogse burgerlijke cultuur, die niet alleen bestond uit een aantal omgangsvormen maar vooral ook uit een streven naar culturele en morele verfijning.
Het hoofdpersonage is een product van die burgerlijke cultuur maar tegelijk ook een afstandelijke en kritische waarnemer ervan. (“Eigenlijk is er geen ander ‘incident’ dan de familie en geen andere ‘tragedie’ dan het moment waarop we moeten beslissen of we in onze familie en in de grootschaliger versies daarvan – ideologie, klasse en ras – blijven, of dat we onze eigen weg gaan in de wetenschap dat we voortaan voor eeuwig alleen zullen zijn.”) Hij loopt er op een bepaald moment letterlijk van weg, en komt in een internaat in Boedapest terecht. Even daarna eindigt het eerste deel van het boek met het schot in Sarajevo dat de grote oorlog in gang zou zetten.
Het tweede deel van het boek ademt een andere sfeer uit. De oorlog is voorbij, maar de tijden zijn nog onrustig. De landen en hun bevolkingen zoeken een nieuw evenwicht. Grenzen zijn herschikt. Er zijn winnaars en verliezers, blijvers en nieuwe ontheemden. Het hoofdpersonage gaat in Duitsland studeren. Hij is onrustig, blijft nooit ergens lang. Hij wil veel weten, maar huivert van elk idee van ‘vastigheid’, in de vorm van een vaste baan met salaris en pensioen. Zonder geld, maar met een grote honger naar de werkelijkheid, zoekt hij zijn weg en wordt zonder plan of ambitie een soort permanente freelance journalist. Hij beleeft een late jeugd en beweegt zich rusteloos tussen plaatsen, vrouwen, drank en verwachtingen. Een immense drang om te observeren en te schrijven drijft hem bijna willoos. In zijn observaties van zichzelf is hij niet minder genadeloos dan voor de wereld die hem omringt. Zo valt de bijna achteloze en fatalistische manier waarop hij over zijn eigen huwelijk schrijft op.
Heel mooi is het beeld van Europa dat uit alle omzwervingen spreekt. In de uitvoerige beschrijvingen van de verschillen tussen Duitsers, Fransen, Britten en Italianen komt een veranderende wereld in beeld. Voor het hoofdpersonage is het moeilijk te merken dat de burgerlijke cultuur in West-Europa een heel andere lading heeft dan in Midden-Europa. In zijn observaties van de veranderende maatschappelijke werkelijkheid voel je een heldere kijk op nieuwe ontwikkelingen die in de jaren nadien hun beslag zouden krijgen. Het verlangen naar een ‘Europa’ dat de oude breuklijnen zou kunnen overstijgen is duidelijk merkbaar.
Uiteindelijk blijkt schrijven de belangrijkste liefde van de rusteloze geest van het hoofdpersonage. Hij zegt dat de moedertaal uiteindelijk het enige vaderland is van een schrijver, en keert terug naar Hongarije, waar hij zijn eigen taal terug moet verwerven. In Boedapest lijkt hij een zekere rust te vinden in het schrijven, al blijft hij zoeken naar het evenwicht tussen de journalist en de schrijver.
Het boek eindigt met een zeer ontroerende beschrijving van de dood van zijn vader. Die dood bezorgt hem een soort ‘vrijheid’, maar tegelijk voel je dat de zoon ondanks zijn vlucht en omzwervingen veel meer verbonden is met zijn vader en alle burgerlijke waarden waar die voor stond dan hij zelf wil toegeven. Zijn vader sterft als een vreemde, ontheemd, alleen omringd door zijn familie, maar waardig. De zoon bekent dat hij een burger is. In het besef dat er een wereld verdwenen is, kijkt hij met een zekere angst naar de toekomst. “En wat mezelf betreft: zolang men mij toestaat te schrijven, zal ik getuigen dat er een tijd is geweest waarin de mensen de rede boven de driften stelden en geloofden in de kracht van de geest – geloofden dat de geest sterk genoeg is om het doodsverlangen van de horde te weerstaan.”
Bekentenissen van een burger is een heel mooie en aangrijpende, maar nergens gedateerde getuigenis van een wereld die verdwenen is. Maar om iets van het heden te begrijpen is het verhaal van dit verleden fascinerend. Dat kan alleen maar omdat de auteur dat verhaal vertelt in een prachtige taal, betrokken en helder. Doorheen elke zin voel je hoe de passie om te schrijven misschien wel de grootste liefde was van Sándor Márai, en dat maakt de ontroering alleen maar groter. In een tijd die minder tijd heeft is het lezen van dit soort boek misschien niet meer vanzelfsprekend, maar wie er wel voor kiest vindt hier alleszins een prachtig boek.
Sándor Márai werd in 1900 geboren in het Hongaarse Kassa (een gebied dat nu in Slowakije ligt). Na de Eerste Wereldoorlog zwierf hij door Europa om zich begin van de jaren dertig terug in Hongarije te vestigen. Daar werd hij een bekend auteur. In 1948 ontvluchtte hij zijn land om in de Verenigde Staten te gaan wonen, waar hij in 1989 stierf door zelfdoding. Het boek beschrijft de kindertijd van de auteur, en vat dan weer aan bij de tijd dat hij rusteloos door Europa trekt en journalist wordt.
In het eerste deel wordt een wonderlijke en fascinerende wereld opgevoerd. Bijna stap voor stap wordt het hele landschap geschetst. Het huis in een provinciestad waarin het hoofdpersonage opgroeide. De manier hoe het werk en het huishouden werden georganiseerd. De manier waarop verschillende culturen en klassen samenleefden. Het is alsof je door de kamers kunt lopen en kunt kijken naar de kleren, naar het eten, naar de boeken en tijdschriften die overal aanwezig waren. Je maakt kennis met dienstmeiden en kokkinnen, met de joodse families die in de buurt wonen. Je ziet hoe de ene over de andere denkt. En je voelt ook al hoe het hoofdpersonage tegelijk thuis en ontheemd is.
In de bijna sociologische beschrijving van die wereld krijg je regelmatig scherpe en soms harde observaties, onder meer over huwelijk en familie: “De meeste huwelijken zijn mesalliances. De levensgezellen hebben er zelf geen vermoeden van wat het is dat hen mettertijd tegen elkaar opzet. Ze komen er nooit achter dat de smeulende haat die hun huwelijksgemeenschap doorzengt niet zozeer het gevolg is van de afwezigheid van seksuele harmonie, maar vooral de expressie van een soort klassenhaat. Decennialang zwerven ze over de ijsvelden van verveling en gewoonte en haten ze elkaar omdat de een voornamer en beter is opgevoed dan de ander en zijn vork en mes eleganter hanteert, of omdat de betreffende partner uit zijn kindertijd een kastegeest heeft meegebracht.” Met dit soort bril kijkt de auteur dan naar zijn zeer uitgebreide en kleurrijke familie, verspreid over heel Midden-Europa. Via alle familieverhalen leer je telkens een hoop over de complexe en tragische geschiedenis van dat deel van Europa. Zoveel verschillende volkeren in steeds verschuivende grenzen. De portretten van een aantal familieleden zijn vaak erg vertederend. Je voelt dat het hoofdpersonage zich vooral aangetrokken voelt tot die verwanten die een beetje buiten de gangbare norm leven. Bij dat alles krijg je ook een beschrijving van de vooroorlogse burgerlijke cultuur, die niet alleen bestond uit een aantal omgangsvormen maar vooral ook uit een streven naar culturele en morele verfijning.
Het hoofdpersonage is een product van die burgerlijke cultuur maar tegelijk ook een afstandelijke en kritische waarnemer ervan. (“Eigenlijk is er geen ander ‘incident’ dan de familie en geen andere ‘tragedie’ dan het moment waarop we moeten beslissen of we in onze familie en in de grootschaliger versies daarvan – ideologie, klasse en ras – blijven, of dat we onze eigen weg gaan in de wetenschap dat we voortaan voor eeuwig alleen zullen zijn.”) Hij loopt er op een bepaald moment letterlijk van weg, en komt in een internaat in Boedapest terecht. Even daarna eindigt het eerste deel van het boek met het schot in Sarajevo dat de grote oorlog in gang zou zetten.
Het tweede deel van het boek ademt een andere sfeer uit. De oorlog is voorbij, maar de tijden zijn nog onrustig. De landen en hun bevolkingen zoeken een nieuw evenwicht. Grenzen zijn herschikt. Er zijn winnaars en verliezers, blijvers en nieuwe ontheemden. Het hoofdpersonage gaat in Duitsland studeren. Hij is onrustig, blijft nooit ergens lang. Hij wil veel weten, maar huivert van elk idee van ‘vastigheid’, in de vorm van een vaste baan met salaris en pensioen. Zonder geld, maar met een grote honger naar de werkelijkheid, zoekt hij zijn weg en wordt zonder plan of ambitie een soort permanente freelance journalist. Hij beleeft een late jeugd en beweegt zich rusteloos tussen plaatsen, vrouwen, drank en verwachtingen. Een immense drang om te observeren en te schrijven drijft hem bijna willoos. In zijn observaties van zichzelf is hij niet minder genadeloos dan voor de wereld die hem omringt. Zo valt de bijna achteloze en fatalistische manier waarop hij over zijn eigen huwelijk schrijft op.
Heel mooi is het beeld van Europa dat uit alle omzwervingen spreekt. In de uitvoerige beschrijvingen van de verschillen tussen Duitsers, Fransen, Britten en Italianen komt een veranderende wereld in beeld. Voor het hoofdpersonage is het moeilijk te merken dat de burgerlijke cultuur in West-Europa een heel andere lading heeft dan in Midden-Europa. In zijn observaties van de veranderende maatschappelijke werkelijkheid voel je een heldere kijk op nieuwe ontwikkelingen die in de jaren nadien hun beslag zouden krijgen. Het verlangen naar een ‘Europa’ dat de oude breuklijnen zou kunnen overstijgen is duidelijk merkbaar.
Uiteindelijk blijkt schrijven de belangrijkste liefde van de rusteloze geest van het hoofdpersonage. Hij zegt dat de moedertaal uiteindelijk het enige vaderland is van een schrijver, en keert terug naar Hongarije, waar hij zijn eigen taal terug moet verwerven. In Boedapest lijkt hij een zekere rust te vinden in het schrijven, al blijft hij zoeken naar het evenwicht tussen de journalist en de schrijver.
Het boek eindigt met een zeer ontroerende beschrijving van de dood van zijn vader. Die dood bezorgt hem een soort ‘vrijheid’, maar tegelijk voel je dat de zoon ondanks zijn vlucht en omzwervingen veel meer verbonden is met zijn vader en alle burgerlijke waarden waar die voor stond dan hij zelf wil toegeven. Zijn vader sterft als een vreemde, ontheemd, alleen omringd door zijn familie, maar waardig. De zoon bekent dat hij een burger is. In het besef dat er een wereld verdwenen is, kijkt hij met een zekere angst naar de toekomst. “En wat mezelf betreft: zolang men mij toestaat te schrijven, zal ik getuigen dat er een tijd is geweest waarin de mensen de rede boven de driften stelden en geloofden in de kracht van de geest – geloofden dat de geest sterk genoeg is om het doodsverlangen van de horde te weerstaan.”
Bekentenissen van een burger is een heel mooie en aangrijpende, maar nergens gedateerde getuigenis van een wereld die verdwenen is. Maar om iets van het heden te begrijpen is het verhaal van dit verleden fascinerend. Dat kan alleen maar omdat de auteur dat verhaal vertelt in een prachtige taal, betrokken en helder. Doorheen elke zin voel je hoe de passie om te schrijven misschien wel de grootste liefde was van Sándor Márai, en dat maakt de ontroering alleen maar groter. In een tijd die minder tijd heeft is het lezen van dit soort boek misschien niet meer vanzelfsprekend, maar wie er wel voor kiest vindt hier alleszins een prachtig boek.
1 opmerking:
Dag Jan,
De burger van Marai is bijna uit - het ontroerende einde over de dood van zijn vader moet dus nog komen. Dus een beetje voorbarig spreek ik mijn lichtelijke ontgocheling uit: ik ontkom er niet aan Marai's bekentenissen te vergelijken met het - 'onvergelijkbaar' - schitterende 'Oorsprong' van Amin Maalouf...
Zijn inleiding:
"Iemand anders zou de term 'wortels' gebruikt hebben... Maar dat is geen woord voor mij. Ik houd niet van de term 'wortels', en nog minder van het beeld. Wortels graven zich de aarde in, kronkelen door de modder, vertakken zich in het duister; ze houden de boom gevangen vanaf zijn geboorte en chanteren hem terwijl ze hem voeden: 'Als je je van ons bevrijdt, wordt het je dood!'
Bomen hebben geen keuze, want ze kunnen niet leven zonder wortels; mensen wel. Wij ademen licht in, we reiken naar de hemel, en wanneer we onder de aarde verdwijnen, rotte we weg. Het sap van onze geboortegrond stijgt niet via onze voeten op naar ons hoofd; onze voeten dienen slechts om te lopen. Voor ons telt alleen de weg. De weg brengt ons verder - van armoede naar rijkdom of naar nieuwe armoede, van slavernij naar vrijheid of naar een gewelddadige dood. De weg houdt een belofte in, hij draagt ons, stuwt ons voort en laat ons ten slotte alleen. Dan sterven we zoals we geboren zijn, langs een weg die we niet hebben uitgekozen.
In tegenstelling tot bomen ontspruiten wegen niet aan de grond, daar waar toevallig een zaadje is terechtgekomen. Net als wij hebben ze een oorsprong. Een denkbeeldige oorsprong, want een weg heeft nooit een werkelijk beginpunt. Voor de eerste bocht, daarginds, was er al een bocht, en nog een. Een onaanwijsbare oorsprong, want bij elk kruispunt hebben zich andere wegen bij de eerste gevoegd, die van een ander vertrekpunt kwamen. Als je al die wegen zou bereizen, zou je honderdmaal rond de aarde gaan.
Wanneer ik het over mijn familie heb, kom ik daar niet onderuit. Ik stam af van een geslacht dat sinds mensenheugenis door een woestijn zo groot als de wereld trekt. Onze landen zijn oases die we verlaten wanneer de bron opdroogt, onze huizen zijn tenten van steen, onze nationaliteiten hangen af van een datum, of een bootreis. Het enige dat ons bindt, over de generaties heen, over de zeeën heen, over de veelheid van talen heen, is de klank van een naam.
Een achternaam als vaderland? Jawel! En eeuwenoude trouw als geloof!
Ik heb nooit het gevoel gehad te behoren tot een bepaalde religie - of het moeten verschillende, onverzoenbare religies zijn; noch heb ik me ooit volledig thuis gevoeld in één bepaalde natie - ook wat dat betreft heb ik meer dan één vaderland. Maar ik identificeer me moeiteloos met de avontuurlijke geschiedenis van mijn grote familie, in welke contreien ook. Met haar avontuurlijke geschiedenis van mijn grote familie, en met haar legendes. Zoals bij de oude Grieken leunt mijn identiteit aan tegen een mythologie, en al weet ik dat deze niet waar gebeurd is, ik draag haar op handen alsof ze de waarheid bevat.
Vreemd trouwens dat ik voor vandaag nooit meer dan enkele alinea's heb gewijd aan de weg die mijn familie heeft afgelegd! Maar ook die zwijgzaamheid maakt deel uit van mijn erfenis..."
Aanbevolen dus... als je dit nog niet zou kennen.
Een reactie posten