02 juli 2008

Niet meer

Het lijkt zo wezenloos. Terwijl je rustig zit te werken, je afvragend wanneer het onweer zal beginnen, net opgestaan om weer koffie te halen, gebeurt er iets. Daar, ver van hier. Hier lijkt alles overzichtelijk. Je kunt je voorstellen hoe de volgende uren eruit zullen zien. Je weet wanneer je weer naar huis zult gaan. En terwijl is er iets gebeurd. Je kunt traag de dingen uitspreiden op de tafel, de dingen die je nodig hebt om er straks een tekst mee te maken. Goed voorbereiden. Alles wat je leest goed laten doordringen. En wachten op een lijn in je hoofd. Een lijn die straks in de tekst zal komen. En je leest en leest, en fronst je gelaat. Het zal niet gemakkelijk zijn. En ondertussen is er al een tijd iets gebeurd. Je begint te schrijven. Aarzelend, zoals zo vaak. Nog niet zeker dat er binnen een tijd een tekst zal zijn. Nog benieuwd naar de tekst die er zal zijn. En je hoort het nieuws op de radio. Een jongetje van drie jaar is verongelukt. Moeder en zoon werden aangereden door een vrachtwagen. Het jongetje is niet meer. De moeder is zwaargewond naar het ziekenhuis gebracht. Het is gebeurd. Dat weet je nu pas. Je kunt niet anders dan doen alsof het leven hier gewoon doorgaat. De tekst schrijft zichzelf verder. Zo hoort het waarschijnlijk. Maar het jongetje is er de hele tijd. Meer nieuws over wat er gebeurd is. In het ziekenhuis is ook de moeder gestorven. Ook zij is nu hier, al ken je haar niet. De uren gaan verder. De dingen gaan hier min of meer zoals je vermoedde dat ze zouden gaan. Omdat er iets anders moet gaan dan je had voorzien neem je een trein later. De trein lijkt te aarzelen onderweg, maar verder lijkt niemand de indruk te geven dat het leven niet gewoon doorgaat. Een jonge moeder en haar zoon komen vanavond niet naar huis. Ze hadden zich waarschijnlijk vanmorgen hun hele dag voorgesteld. Overzichtelijk. Rustig. Je zou iets willen kunnen doen. Je zou zo graag iets willen kunnen doen.

Zo'n twee weken geleden. Het kleine meisje. Elke morgen kom ik daar voorbij gewandeld. Elke dag zijn er andere mensen te zien. Ook al zijn er sommige die zich elke dag weer laten zien. Zoals de wat oudere man die elke dag achter het raam zijn koffie zit te drinken. Hij lijkt zo trots op de vrouw die meestal bij hem is. Misschien denkt hij ook wel: die man zie ik hier elke dag voorbij komen. Een beetje verder is er het kleine Portugese bakkerijtje. Er zijn enkele piepkleine tafeltjes waaraan mensen heel kleine koffietjes drinken. Er lijken altijd erg mooie verhalen te zweven. Dat zie je zo. En nog verder is een winkel waar je overdag mensen van allerlei kleuren kunt zien aanschuiven. Om geld te wisselen of te versturen of zo. En een winkel met hopen dvd’s. De nieuwste films ongetwijfeld, of toch ook weer niet. Maar wel goedkoop allemaal. En een winkel met zoveel mooie fototoestellen en lenzen. ’s Morgens zijn ze nog niet te zien, maar wel te vermoeden. En pas daarna is er de straat. De gevaarlijke over te steken straat. Het zijn vier rijvakken. Het zou kunnen dat de verkeerslichten ooit gewerkt hebben. Misschien in de 19de eeuw of zo. Ze hebben zich ondertussen bij hun eigen nutteloosheid neergelegd, maar blijven om een of andere reden koppig staan. Auto’s, motoren, vrachtwagens en bussen razen de straat in, de straat uit. Zowat iedereen lijkt hier het recht op snelheid en brutaliteit te hebben opgeëist. Ik ben elke dag weer blij dat ik aan de andere kant ben aangekomen. Die straat. En het kleine meisje. Ze komt met een rugzakje uit het gebouw gehuppeld. Het gebouw nog voor de winkeltjes, nog voor de bakkerij. Net voorbij de uitgeverij, waar de strips worden gemaakt. Ze huppelt voor me uit. Op weg naar school. En ik zou willen hollen. Ik zou willen roepen: wacht, wacht, steek de straat niet over, niet alleen. Ik begin sneller te stappen. Het kleine meisje staat aan de rand van de straat te wachten. Ik ben er op tijd. Ze kijkt naar boven, naar die grote kale meneer die naast haar staat. Ik glimlach naar haar, en knik. Als het veilig genoeg is, steek ik de straat over. Ze loopt naast me rustig naar de overkant. Daar aangekomen kijkt ze me stralend aan: “Merci monsieur!” En ze huppelt opgewekt verder naar school. Het kleine meisje met het gele truitje. Een half uur later zijn de tranen nog niet weg. Misschien zie ik haar ooit nog eens. Misschien zal ze ooit de andere kant van de straat niet halen, en zal ik het nooit geweten hebben.

Ik zit op de bank in de straat. Hele levens zijn er hier. Mensen die al sinds altijd in deze straat wonen. Ze hebben het me verteld. Daar en daar, en nu hier. En anderen. Ze zijn gekomen, en gebleven. Als een tussenstop, die al jaren duurt. Pas na een tijd besef je dat het hele leven misschien wel een tussenstop is. Zonder eindbestemming weliswaar. Er zijn mensen die gewoon voorbij komen wandelen. Mooie mensen, met alle attributen van de zomer. Lijven die gezien willen worden. Misschien zijn ze moe na een zware dag. Misschien was hij rustig begonnen, maar anders uitgedraaid. Op weg naar huis. Naar het punt van aankomst. Waar straks plannen gemaakt worden voor de dag van morgen. Waar zo lang het duurt alle dingen gewoon verder gaan. De kleine jongen speelt een beetje verder op straat. Dit is zijn wereld. Even later komt hij voorbij. Trots in de bakfiets van zijn papa. Als een ontdekkingsreiziger vooraan zijn schip. In de papa zie ik het kleine jongetje dat hij ooit moet geweest zijn. De dag heeft zijn loomte nog niet achter zich gelaten. Af en toe is er een beetje wind. Straks wordt het weer donker. Morgen is er weer een dag. En dan begint alles weer opnieuw.

1 opmerking:

http://uvi.skynetblogs.be/ zei

.
Dood en leven.

Twee onafscheidelijke geliefden.
Pool en tegenpool.

Maar voor Ingrid
begint opnieuw het leven.
Helaas, niet voor hen die achterbleven.


Ingrid hangt al jaren in m'n hoofd.
Sedert ik ze zag en hoorde bij Michèle Cedric in 'Dites-moi'.

Net voor ze vertrok.
Ze wist heel duidelijk dat ze kon ontvoerd worden.

Enkele maanden later.
Was ze zeker.

.
Ooit liep ze als een klein meisje over straat ...

.