22 februari 2009

De sterren

‘Het is wonderlijk, zo’n heldere nacht. Het geluid van de golven op de achtergrond, en boven ons al de sterren.’
‘Ik denk niet dat we dit ooit gedaan hebben, wij tweeën.’
‘Nee, dat hebben we nog nooit gedaan. Ik moet je bekennen dat ik wel zenuwachtig ben.’
‘Ik ook, maak je maar geen zorgen.’
‘Ik ben blij dat je gekomen bent. Ik was bang dat je niet zou komen, dat er te veel gebeurd was wat niet meer kon hersteld worden of zo.’
‘Ik heb ook lang getwijfeld. Maar het was tijd.’
‘Het waren ook de sterren die me overtuigden. Je ziet ze niet altijd, maar ze zijn er wel. Het was alsof ze me lieten voelen dat ze geduld hadden, dat ze zouden blijven wachten, en me niet zouden loslaten.’
‘Waarom zouden ze je loslaten dan?’
‘Ik weet het niet. Ik ben lang onderweg geweest, zo voelt het toch. Misschien dacht jij dat het anders was, maar ik wilde altijd wel blijven. Maar op een of andere manier kon ik niet zeggen wat er door me heen ging. Ik was er niet voor jou zoals ik had gewild.’
‘Het klinkt misschien raar, maar na al die jaren ben ik er achter gekomen dat ik dat eigenlijk niet meer zo erg vind. Dat jij af en toe wat overhoop lag met jezelf kwam mij eigenlijk goed uit. Zo hoefde ik niet al te zeer te zien dat ik zelf even hoekig was als jij. Ik heb altijd het gevoel gehad dat ik niet helemaal in de tijd of in de wereld paste. Toen kon ik jou daar de schuld voor geven.’
‘Je had alle redenen om dat te doen.’
‘Dat dacht ik toen ook, maar het was niet zo.’
‘Ik heb altijd erg veel van je gehouden, en ik was zo trots op wat je allemaal deed. Maar ik wist nooit hoe ik dat moest zeggen. Het klinkt zo klassiek, maar het is wel zo denk ik.’
‘Toen zou ik er veel voor gegeven hebben om dit te horen, en misschien is dat nog niet helemaal veranderd, diep vanbinnen. Maar ik lijk meer op jou dan ik toen wilde toegeven. En nu weet ik hoe het is. Eigenlijk was je onhandigheid ook wel heel ontroerend en oprecht.’
‘Het lijkt wel of jij nu al meer vrede hebt dan ik ooit zal bereiken.’
‘Dat heb ik dan toch ook een beetje aan jou te danken. Het heeft heel lang geduurd eer ik wilde en durfde lezen wat je allemaal geschreven hebt. Maar het was goed, ik begreep alles beter.’
‘Ik heb altijd het gevoel gehad dat ik een of ander gat in mijn buik had, diep vanbinnen, waar eigenlijk iets anders had moeten zitten. En ik wou niet dat jij daar iets van zou merken. Het was alsof ik te korte armen had voor jou.’
‘Waarschijnlijk wel. Maar dat maakt nu niet meer uit. Ik heb de plek gevonden waar ik wil zijn, en daar is het goed, daar wil ik blijven.’
‘Kun je er uit de wind zitten? Dat is belangrijk. Als het stormt, moet je een hoekje hebben waar je veilig bent, waar de wind jou niet kan raken.’
‘Maak je maar niet te veel zorgen. Het is een veilig plekje. En er is ook plaats voor jou.’
‘Is dat zo?’
‘Ja. Zo wil ik het. Ik wil dat er een plaats is voor jouw verhalen.’
‘Dat is heel mooi.’
‘Vroeger was ik soms zo kwaad op jou, omdat ik zo graag uit één stuk wilde zijn. Het was soms alsof de stukken van mezelf een beetje rommelig waren, en alle kanten uit gingen. Ik verlangde naar iets dat naadloos was, en dat kwam maar niet.’
‘En is het ondertussen dan wel zo?’
‘Nee, helemaal niet. Maar het was een verkeerd verlangen. Het is beter zo. Interessanter ook trouwens. Ik voel meer. Ooit wou ik minder voelen, maar nu is het omgekeerd. Het past bij me. En het past ook bij jou.’
‘Ik heb me er ook mee verzoend. Ik had niet echt een keuze trouwens. Vroeger dacht ik dat ik terug thuis moest komen, maar na een tijd besefte ik dat ik nooit echt weg geweest was. Je zoekt, alsof je iets zou willen vinden, iets dat daar ergens is. Maar zo werkt het niet.’
‘Zo ver ben ik nog niet denk ik.’
‘Je hebt nog zoveel tijd. Geloof me maar.’
‘Je komt altijd terug naar hier. Ik heb me vaak afgevraagd waarom je hier niet bent komen wonen.’
‘Dat is een goede vraag. Het zou te moeilijk zijn, omdat het te veel is, te intens, zelfs voor mij. Misschien ben ik wel gewoon bang, zoals ik wel vaker bang was voor dingen die goed waren voor mij. Maar nu kan ik ernaar blijven verlangen, en kan ik er telkens weer naartoe gaan. Dat is toch beter voor mij denk ik.’
‘Ik zou het anders doen, vermoed ik, maar ik begrijp wat je zegt.’
‘Het is me nooit gelukt om sterrenbeelden te zien. Ik kan nooit de sterren op de juiste manier met elkaar verbinden. Het lijkt alsof ze telkens ook op een andere manier zouden kunnen verbonden worden.’
‘Ik denk dat je het nooit wilde kunnen.’
‘Dat zou ook kunnen.’
‘Als we straks weer in het licht zijn, moet ik je nog een foto laten zien. Van iemand die op je wacht.’
‘Ja, dat is goed, heel goed. De sterren hebben me altijd geholpen bij het wachten.’
‘Soms komen de dingen gewoon wanneer het tijd is. En nu is het tijd.’
‘Ja, nu is het tijd.’

Geen opmerkingen: