28 februari 2009

Bijna

Het licht van februari. Het kwam weer langzaam, bijna ongemerkt het landschap in. Zou het in een nacht een sprong kunnen maken, waardoor je het die ene ochtend ineens opmerkt, en de dag daarvoor nog niet besefte dat het bijna zo ver was? En dan sta je daar. Te wachten op een vroege trein. Tot je merkt dat je eigenlijk al die tijd stond te wachten op het licht. Een niet-benoemd verlangen. Te veel verlangen kan je nog eenzamer maken. Daarom blijft het rondwaren in de schuilkelders van je gemoed, ergens tussen je huid en je ogen. Het duurt nog enkele dagen eer je durft aanvaarden dat het licht zal blijven. De belofte is gul. Misschien fluisterde je ’s nachts in je droom iets over het licht, dat zou mogen komen om je in te nemen. En nu hoor je dat het lichtlichaam het normale lichaam is. Je antwoordt nog iets over het seizoen, tot je stem wordt gesmoord. Dat je gewoon in dit licht kunt komen, dat hoor je.

Het lichaam spaart de vermoeidheid op. Ze wordt verspreid. Net als het onvermogen, de onmacht en het nog niet weten. Je kunt de plekken zien, doorheen je vingertoppen. En je kiest voor de strategische terugtocht. Je ontruimt een paar velden, waar enkel de leegte blijft. Net genoeg, zodat het niet opvalt. En je laat de slaap wat dichter oprukken. Al even ongemerkt. Je doet het in blind vertrouwen. Pas na enkele dagen laat iets zich voelen. Het lichaam laat niets ongestraft. Na een lange nacht krimpt het samen, ontneemt je de lucht. De rivier die je eerder hoogmoedig overstak, moet je nu opnieuw ondergaan, maar nu in omgekeerde richting. Het zou kunnen dat je bijna ergens bent, maar je weet het niet. Dat je moet springen, hoor je. En je doet het.

Aarzelend nemen ze het terrein in. Ze zijn voorzien voor verder in het seizoen, maar kunnen moeilijk wachten. De volle lente en zomer zijn nog ver weg. Maar het mag al bijna. Ze jeuken zich een weg naar de onthulling. Sluipende dunne stofjes en verschalkende openingen. Ze kunnen even snel weer verdwijnen onder een bedekking die nog bij de winter hoort. Je hebt het bijna gezien. Het laat zich vermoeden.

Wat zoek je in de foto’s? Dat wat bijna verdwijnt. Iets wat alleen in deze ene foto kan zijn, en tegelijk ergens daarbuiten is. Soms zie je minder waar er meer getoond wordt. Je zou het niet kunnen benoemen. Soms kun je het zien, ergens in je hoofd. De foto is er niet daar, dat niet. Er is wel een lege foto, die maakt dat je de echte foto zou herkennen eens ze gemaakt is. Stel je voor dat je de tijd zou hebben om die foto’s te maken.

Het gesprek heeft al een avond in zich. Tussen wat stiltes zouden kunnen zijn, zijn er de spelonken. Misschien is het de enige manier om over het tekort te spreken. Zou het niet meer verbergen gemakkelijker worden met het ouder worden? Of zou het besef je meer overvallen eens er minder vluchtwegen overblijven? Je zou je zinnen willen afmaken, bijna toch. En tegelijk denk je dat het niet meer hoeft. Je kunt het weer opnemen een volgende keer. Hetzelfde verhaal verder vertellen, verder herhalen.

Soms zou je willen dat niemand iets vraagt. Het is maar soms. Dat niemand je nodig heeft, heel even toch. Dat er niets op je schouders gelegd wordt. Dat je niemand moet geruststellen. Dat je niet moet herhalen wat zo nodig moet gezegd worden opdat de wereld in vrede blijft. Dat je zou willen dat niemand je komt bezoeken. Dat niemand kan zien dat je zou willen dat niemand iets vraagt. En bijna zou je het ook zeggen. Maar je doet het niet. Het gaat vanzelf ook wel weer over. En daarna zwijg je zelf wat langer. En hoopt dat niemand iets gemerkt heeft. Of toch bijna niemand.

Geen opmerkingen: