25 februari 2009

Ontnomen


De nieuwe actie tegen kanker wordt aangekondigd. Er staan grote stukken in de krant. De verhalen wil ik bij me houden. Ze leiden naar beelden die terugkomen. Die zouden elke dag verschillend kunnen zijn. Vandaag zijn het deze, morgen zouden het andere zijn. Het maakt niet uit.

Een hele uitleg over uitslagen en de behandeling die zal komen. De resultaten van alles wat er gebeurde tijdens die paar dagen met onderzoeken. In de dagen daarna was het wachten op wat ergens al geweten was misschien. Een heel verhaal dus, voortvarend verteld. “U bedoelt dus eigenlijk dat het gezwel kwaadaardig is?” “A ja, maar dat wisten we toch al enkele dagen.” “U wist dat al, maar ik nog niet.” Had ik willen zeggen, dat laatste. Ik knikte gewoon. Na het gesprek in het kleine kamertje even napraten beneden in de grote hal. “Heeft die man nu eigenlijk gezegd dat ik kanker heb?” “Ja, dat heeft hij gezegd.” Thuiskomen, en even wenen. En dan de telefoon. Iedereen bellen. En elke keer het woord kanker zeggen. Dat ze het uit mijn mond zouden horen, dat was de bedoeling. Dat ik tegen het einde van de dag zelf zou geloven wat ik zei, dat was wat ik wilde.

Wat men een aanval noemt. Die dag was het al eerder gebeurd. Niet gewoon opkomende koorts, maar een stormvloed. Die alles overnam en deed schudden. Was langzaam overgegaan. Met hulp weer thuis geraakt, terug van de zee het binnenland in. Klaar om te gaan slapen. En na een uur weer wakker worden. Schuddend in het bed, alleen in het grote huis. Zelfs niet kunnen denken. Proberen iemand te bellen, maar de hoorn nauwelijks stil kunnen houden, waardoor de toetsen moeilijk ingedrukt kunnen worden. Iemand is onderweg. In die tijd jezelf observeren. Iets heeft het overgenomen. Heeft het aan jou onttrokken.

De apparaten moeten ingesteld worden. Alles moet uitgemeten worden. Op de buik liggend zal daar ergens ter hoogte van het heiligbeen de straal binnen dringen. Heilig. Blijft een mooi woord als het over dat deel van het lichaam gaat. Hier al zo lang zonder kleren liggen voor al dat gemeet, het maakt niet zoveel uit. Het is gemakkelijk om te verdwijnen in een zakelijk lichaam. Terugkeren daarvan is iets anders. Om later alles terug te vinden en exact op dezelfde plaats te zijn wordt het puntje gezet. Een tattoo? Ja, dat zou je kunnen zeggen. Raar hoe dat ene puntje, nauwelijks zichtbaar tussen al die vlekken die er al waren op de huid, alles anders maakt. Iets is gemerkt. Alles is anders nu.

De avond voor. Morgen wordt er gesneden, wordt er iets weggehaald uit dit lichaam. Het mag er niet zijn, het zal er niet meer zijn. Dat is morgen. Of men mij mag gebruiken, komt hij vragen. Voor de les. De casus van de week. Doe maar. Op de tafel liggen vooraan in de zaal. Zoveel jonge mensen die kijken. Vragen stellend moeten ze op het spoor komen. Van de casus dus.

Enkele dagen daarna. Morgen is het de proef. Dat zegt ze. Of ik daaraan wil meewerken. En me door haar wil laten verzorgen, terwijl iemand toekijkt en punten geeft. Doe maar. Glimlach.

Het lichaam is zichzelf ontnomen. Het is het ding waarin men kan snijden. Het is het ding waar vergif in kan druppelen uit een zakje en door een druppelteller. Het is het ding dat via het zwarte stipje netjes tussen de rode laserlijnen kan gelegd worden waarna de onzichtbare stralen binnen komen. Het ding waar een gat in gemaakt is waar nu een zakje hangt. Het ding waar elke dag mensen naar komen kijken, waarna papieren worden ingevuld. Het zou hetzelfde kunnen zijn als dat wezen dat warm of koud kan krijgen. Het wezen dat misschien wil aanraken en misschien door iemand zou willen aangeraakt worden. Het wezen dat helemaal geen wezen is omdat het niet deelbaar kan zijn. Het is nu gedeeld. Het wezen is ergens anders, en is te denken, niet te voelen. Misschien komt het ooit weer dichterbij sluipen, om ongemerkt de plaats weer in te nemen vanwaar geen vertrek voorzien was.

Een avond. Nog daar. Binnen niet meer zo lang al naar huis, zou kunnen. De avondverpleegster neemt haar tijd. Ze vraagt of het goed is als ze eerst de andere mensen doet, om dan in alle rust mij te kunnen doen. Het lijkt een geschenk, iets dat terug komt.

Er zijn boekjes die je helpen om te wennen aan het veranderde lichaam. Het wordt geleerd, net voor het vertrekken. Hoe de zakjes moeten vervangen worden. En zo. Maar het beeld zal er niet vanzelf zijn. De schok doseren, is de suggestie. Dus jezelf in etappes uitkleden voor de spiegel. Elke keer een beetje meer, om langzaam te wennen. Weer thuis beslis ik dat ik niet zoveel geduld heb met mezelf. Gewoon alles in een keer. Zo gaat er minder verloren. Kleine stukjes zouden het lichaam nog verder weg brengen. Dat klopt waarschijnlijk niet, maar het werkt beter. Voor dit lichaam dan. Het is goed zo. Zoveel later zal ik nog vaak op diezelfde plaats gaan staan om naar het litteken te kijken, naar de deuk die toen het gat was. Dat gat is me ontvreemd. Iets anders kwam wel terug.

Geen opmerkingen: