08 februari 2009

Lattnebodems

‘Ik doe het maar zo, als je dat niet erg vindt. Om een of andere reden wou ik dat het nu zo was.’
‘Dat is heel goed, dan doe ik het ook.’
‘De voorbije dagen leek het alsof alles aan mij meer raakbaar was. Alles raakte me, zelfs de wind.’
‘Zag je ook dat het licht al anders is? Dat hoort er misschien ook wel bij. Het licht van februari. Ineens is het daar ’s morgens. En je zou gewoon blijven staan, om naar het licht te kijken.’
‘Ja, ik zag het licht. Ik wacht er elk jaar op, bijna evenveel als op de lente.’
‘Wat zou je eigenlijk willen nu, als je eender wat zou mogen zeggen?’
‘Vanmorgen zou ik op die vraag geantwoord hebben: geen pijn. Een hele dag geen pijn. Niet dat het zo verschrikkelijk erg was of zo, maar dat kwam ineens in mijn hoofd. Dat ik wou weten hoe het zou zijn om een hele dag lang geen pijn te voelen. En hoe je daar zou kunnen komen. Op geen enkele manier verdoofd of wat dan ook. Alleen maar alles soepel en sterk, zacht en veerkrachtig, volledig zichzelf, alles tegelijk.’
‘Is dat geen illusie? Soms denk ik dat je een beetje pijn nodig hebt, om te voelen dat je beweegt. Gewichtloos zijn houdt je ook niet bij de aarde, of iets in die aard, ik kan het niet zo goed uitleggen.’
‘Ik begrijp wel wat je zegt denk ik.’
‘Misschien moet er altijd een heel klein restantje pijn overblijven, zodat je kunt blijven denken aan hoe het zou zijn, als dat ook weg was.’
‘Ja, dat is een goed plan. Kijken helpt overigens ook goed, dat kan ik bevestigen. En wat zou jij willen nu?’
‘Het klinkt misschien wat ingewikkeld, maar soms zou ik willen weten, willen voelen met mijn buik hoeveel je moet bijhouden en loslaten van een ander. Iemand die er niet meer is, en die toch nog bij je blijft, of waarvan je wilt dat die bij je blijft. Hoe doe je dat dan? Als je te veel wilt vasthouden, verstikt het je. En als je het te weinig doet, dan gaat het verloren. Voor zo’n vragen zou ik willen dat ik niet zou moeten denken, maar gewoon zou voelen wat goed is.’
‘Misschien is die twijfel ook wel een vorm van pijn?’
‘Ja, misschien wel.’
‘En misschien kunnen we elkaar nu wel goed helpen door aan beide kanten de pijn weg te nemen.’
‘Ja, dat is goed. Heb je soms ook niet het gevoel dat je zoekt naar een soort van nulpunt of zo in jezelf? Een plek waar je helemaal niet afgeleid bent door alles wat je van jezelf zou kunnen afhouden. En daar zou je dan de dingen kunnen zien zoals ze zijn.’
‘Misschien gaat het daar ook wel over met die pijn. Soms lijkt het een vorm van ruis, die tussen jou en iets anders in staat.’
‘En kun je dan altijd ook zeggen waar die zit?’
‘Nee, was dat maar zo. Soms heb je ook enkel een vermoeden. Er is iets, ergens verscholen in je lichaam, en je kunt het niet zien, maar je weet dat het zou kunnen opduiken.’
‘Maar je kunt het soms wel bij een ander zien. Als ik naar je kijk nu, dan is het niet zo moeilijk om het te zien.’
‘En soms is het gemakkelijker om met je handen te kijken.’
‘Maar je kunt alleen echt iets zien als alles wat achter die handen zit er helemaal in verdwijnt.’
‘Dat verdwijnen is ook een vorm van vergeten soms. Alleen die handen blijven dan nog over, en ook de pijn is weg. Toch voor een groot stuk.’
‘Er ontstaat ook een bepaald ritme. Door de adem in je buik.’
‘En je weet nooit juist wanneer je in dat ritme gekomen bent. Ineens is het er.’
‘Ik zag je ooit slapen. Je lag daar gewoon op je rug, niet meer helemaal in elkaar opgerold zoals vroeger. Maar je had wel je handen op je buik. Dat was mooi.’
‘Het heeft lang geduurd, eer ik dat kon, zo slapen. Maar het is beter zo.’
‘Je zou je gewoon wat minder zorgen moeten maken om alles. Het is er allemaal al, denk ik wel eens, je moet het gewoon toelaten.’
‘Maar daar moet ik dan iets anders voor loslaten, om in jouw woorden te blijven.’
‘Inderdaad, zo is het. Maar het moet toch ook niet perfect zijn, laat het maar gewoon wat rafelig zijn.’
‘Nu je dat zegt, moet ik ineens aan dat woord denken op het plein. Het plein met een beetje mijn naam. Soms kom ik daar voorbij met de bus, en dan zie ik daar het grote bord met woorden boven die winkel. Ze verkopen daar bedden en zo. En op dat bord staat in het groot geschreven: lattnebodems. Dat is toch geweldig, vind je niet?’
‘En hoe lang staat dat daar al?’
‘Dat weet ik niet. Maar het is toch een geweldige gedachte, dat zo’n woord daar misschien gewoon jaren kan staan. De poëzie ligt gewoon voor het rapen. En het is raar, elke keer als ik daar voorbij kom, kijk ik opnieuw. Om zeker te zijn dat het woord niet ineens stiekem is veranderd in lattenbodems. Soms denk ik ook dat ik de enige ben die lattnebodems ziet, dat er voor alle andere mensen lattenbodems staat. Alsof dat bord knipoogt naar mij, en iets onthult wat anderen niet zien.’
‘Daar ben jij wel voor natuurlijk, voor dat soort onthullingen.’
‘Natuurlijk. En trouwens, voor jou wil ik wel graag een lattnebodem zijn.’
‘Dat zal wel…’

Geen opmerkingen: