‘Hoe weet je nu waar we zijn?’
‘Ik weet waar we naartoe gaan. Hoor je dan niets?’
‘Nee, ik denk het niet.’
‘Luister dan eens goed. Hoor je het niet?’
‘Water, ik hoor water.’
‘Ja, er is een rivier daar, en daar gaan we naartoe.’
‘Heb je dan nooit een kaart bij of zo?’
‘Nee, nooit als ik naar het bos ga. Thuis kijk ik vooraf soms even om te zien hoe het er ongeveer uit ziet. Maar als ik er ben, voel ik al snel waar ik naartoe wil.’
‘En loop je dan nooit verloren?’
‘Nee, dat kan niet. Er is altijd wel iets te zien.’
‘Ik zou het niet kunnen, denk ik. Toch niet alleen. Maar als jij erbij bent, is alles goed. Het is alsof ik je helemaal vertrouw.’
‘Dat is wel lief. Maar ik moet toegeven dat het gemakkelijker is als jij erbij bent. Het is gemakkelijker om alleen te zijn hier als jij erbij bent. Ik weet dat het raar klinkt, maar zo is het.’
‘Ik begrijp het wel, denk ik. Volgens mij lijken we toch een beetje op elkaar. In alles wat we niet zeggen.’
‘Het is zo mooi dat je het nooit raar vindt wat ik je allemaal vertel. Als ik je vertel over mijn dromen, over de dingen die ik soms zie in mijn huis, over wat er soms door mijn hoofd gaat, dan luister je gewoon, alsof je dat elke dag hoort.’
‘Het is van jou, en dan is het goed. Ik ken je toch goed genoeg.’
‘Kijk, we zijn er. Wat vind je ervan? De kleuren zijn zo bijzonder. En hoe het licht beweegt, het is alsof het water iets wil zeggen.’
‘Wat doe je nu?’
‘Ik ga het water in. Kom je niet mee?’
‘Nee, nog even niet. Ik wil gewoon nog wat kijken, van hier, aan de rand van het water.’
‘Het water is zacht. En als je het water in je handen neemt, is het alsof je het licht meeneemt.’
‘Kijk daar, op die brede steen, als je daar gaat liggen, zul je net op een aantal plekken een beetje boven het water uitkomen. En de rest blijft onder.’
‘Je hebt gelijk. Het voelt goed om hier te liggen. Alles beweegt rondom jou. Je voelt het water, maar ook de zon, en dat klein beetje wind. Kom je er niet bij?’
‘Ik blijf nog even hier. Ik ben nog een beetje onder de indruk. Je beweegt en ligt daar alsof het allemaal zo normaal is, alsof je helemaal in je element bent. Je lijkt ervoor gemaakt, je hoort bij het water daar en bij de zon. Ik zou iets moeten oversteken. Alsof ik een rivier zou moeten oversteken om in die rivier te kunnen zijn, gewoon als mezelf.’
‘Misschien moet je gewoon komen, en niet nadenken.’
‘Het is goed, ik kom.’
‘Weet je, ik ben niet altijd zo. Vaak ben ik bang voor de dingen, al zullen de meeste mensen dat nooit aan me zien. Als jij er bent, is het alsof ik anders adem.’
‘Het is inderdaad heel speciaal om hier te liggen. Je voelt het water onder en naast je, en soms een beetje over je, maar meestal niet.’
‘Je zegt vaak dat je verlegen bent, maar dat is toch niet zo? Zo veel hebben we toch nog niet samen gedaan?’
‘Nee, dat klopt wel, maar het is een beetje zoals jij me zei toen we voor het eerst echt afspraken. Het is alsof we elkaar al lang daarvoor kenden. Toen je dat zei, had ik het beeld van een rivier, die door je heen stroomde. En bij mij was het ook zo. Het was alsof dat water er altijd al was geweest, maar nu ineens zichtbaar werd. En daarnet kwam dat beeld ineens weer terug, toen ik je hier zag liggen.’
‘Het is raar dat je dat zegt, maar dat beeld van die rivier duikt soms in mijn dromen op.’
‘Als je hier lang genoeg blijft liggen, kan misschien alle ballast uit je weg vloeien. Het water gaat door je huid, en neemt alles mee.’
‘Ja, dat zou mooi zijn. En vanaf straks moet je dan niets meer zeggen dat niet helemaal klopt of dat je niet echt zo voelt. Je kunt dan heel vaak zwijgen. En als er toch iets moet gezegd worden, komen alleen de goede woorden. Weinig woorden, maar wel goede woorden. En de ander, die gehoord heeft wat je zegt, antwoordt ook alleen maar met de juiste woorden. Spaarzaam, maar in een frequentie die je buik doet trillen.’
‘En je moet niet meer bang zijn dat er iets of iemand weggaat. Alles wat je ziet, en wat goed is, blijft. Je ziet het wel veranderen, maar het blijft.’
‘Ik zie het helemaal voor me. Als het moet, kun je even je rug draaien, zodat je alleen kunt zijn, lang genoeg. Heb je daar geen schrik van, dat ik toch vaak alleen moet zijn?’
‘Nee, helemaal niet. Het is voor mij hetzelfde. Ik moet de woorden kunnen laten zakken in mezelf, zoals zandkorrels in een glas water. En dat vraagt de tijd die nodig is.’
‘Zullen we weer vertrekken zo?’
‘Nog even. Laten we nog even blijven hier.’
‘Ja, nog even.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten