27 oktober 2011

Het overige

‘Hee, wat kom jij doen?’
‘Niets, ik kom gewoon. Ik had het idee dat ik dat moest doen.’
‘Waarom dan?’
‘Ik had het gevoel dat je een beetje eenzaam was.’
‘En hoe kon je dat dan weten?’
‘Gewoon, ik voelde het.’
‘Dat is heel lief. Je brengt me wel erg in de war nu.’
‘Dat hoeft niet. Je moet niets zeggen, laat alles maar gewoon toe.’
‘Maar wilde je zelf ook wel komen, of doe je dit alleen voor mij?’
‘Ik wilde zelf ook graag komen, wees maar gerust.’
‘Ik geloof het wel niet echt, maar ik ben echt blij dat je er bent. Ik voelde me inderdaad een beetje verdwaald hier. Het is niet dat ik altijd zomaar alleen was. Er waren nog mensen hier vandaag. En ik wou eigenlijk niet dat ze zouden blijven, ik wilde alleen zijn. Maar toen ik dan alleen was, viel het na een tijdje zo over me. Misschien wilde ik gewoon dat er iemand anders was dan die mensen.’
‘Iemand zoals ik?’
‘Niet alleen zoals, helemaal zelfs. Ik hoopte stiekem een beetje dat jij zou komen.’
‘Om wat te doen?’
‘Niets speciaals, gewoon hier zitten. En dan zou ik naar je kijken, en je vragen een verhaal te vertellen.’
‘Jij wilt altijd graag kijken.’
‘Ja, dat is zo. Maar er is ook meer. We zijn niet zo vaak samen, maar bij jou heb ik altijd het gevoel dat er iets is dat ik alleen met jou kan delen. Ik zou je zelfs niet kunnen zeggen wat het is.’
‘Misschien is het zelfs beter dat we niet proberen te zeggen wat het is. Dan zouden we het kunnen verliezen.’
‘Ben jij soms ook bang om het te verliezen?’
‘Ja, soms wel. En tegelijk ook niet, ik kan het me niet echt voorstellen dat het zomaar weg zou gaan.’
‘Nee, ik ook niet.’
‘Wat denk je?’
‘Zal ik even je nek en je schouders wat aanpakken terwijl we praten? Ik zou je graag even aanraken, gewoon zo.’
‘Ja, het is goed, doe maar. Jij kunt dat goed, je hebt goede handen, ook daarvoor.’
‘Ga hier maar zitten zo.’
‘Vorige nacht heb ik nog van je gedroomd. Ik wilde naar je toe komen, en toen ik hier kwam, was je er niet meer. Ik kwam het huis binnen, en het leek alsof je al een jaar weg was of zo. En ik schoot helemaal in paniek en begon te roepen in mijn droom. Dat het niet mocht, dat jij er niet was, dat ik niet naar je toe kon gaan wanneer ik dat wilde. En toen werd ik wakker.’
‘En je dacht vanavond: ik ga toch maar even controleren of hij er nog wel echt is.’
‘Ja, ook wel een beetje.’
‘Ik ben er nog, zoals je ziet.’
‘Ja, en dat is heel goed. Ik zou niet graag hebben dat je weg zou gaan.’
‘Ik ga niet weg, wees maar niet bang. We hebben nog veel te doen, wij tweeën.’
‘Je zegt het op een manier die me heel erg geruststelt.’
‘Voor je kwam, was ik eigenlijk nogal in de war. Toen die mensen hier waren vanmiddag, was het alsof ik alleen een rol moest spelen. Ik moest zijn wie ik moest zijn, in dat gezelschap. En ik deed het wel goed, denk ik. Maar toen ze weg waren, voelde ik me zo hol vanbinnen. Het leek alsof de tijd alleen maar voorbij ging, terwijl ik stond toe te kijken.’
‘En voelt het beter nu?’
‘Ja, ik voel me beter thuis nu.’
‘In je eigen huis?’
‘Ja, ik weet dat het wat raar klinkt, maar zo is het. Als jij er bent, en als ik je een beetje kan aanraken, dan is het alsof alles weer in de plooi valt, alsof de dingen weer terugkeren.’
‘Dat is mooi gezegd. Weet je, als ik bij je ben, is het alsof ik me op een of andere manier groter voel. Ik zie hoe je naar me kijkt, en dan is het alsof ik een beetje ben wat jij ziet. En op zoveel andere momenten voel ik me kleiner, en soms ook een beetje leeg, zonder bestemming. Daar is meestal best mee te leven, en het is meestal ook niet zo erg, maar soms wil ik het even niet.’
‘Ik weet het, ik zie het aan je.’
‘Maar jij ziet soms zoveel. Ik kan niets verborgen houden.’
‘Moet dan dan?’
‘Misschien niet, soms toch.’
‘Zal ik nog even verder doen, of ben je het al beu?’
‘Nee, doe nog maar verder, het is heel goed.’
‘Heb je de maan gezien?’
‘Ja, wat een wonderlijk zicht. Dit is het moment, denk ik.’
‘Welk moment?’
‘Het moment.’

Geen opmerkingen: